Nativisme en cultuurchristendom. Een kritische blik

De verkiezingswinst van de PVV dreunt nog door, ook in de kerken. Veel christenen blijken gevoelig voor een populisme dat leunt op het cultuurchristendom. Rick Benjamins analyseert wat er speelt en maakt lezers waakzaam: laat de christelijke traditie niet misbruikt worden voor een politiek van uitsluiting.

Rick Benjamins, hoogleraar Vrijzinnige theologie aan de PThU

In The Return of the Native stellen Jan Willem Duyvendak en Josip Kešić het begrip nativisme centraal. Dat begrip helpt, zeker na de recente verkiezingsuitslag, om ontwikkelingen in de samenleving op het spoor te komen en op het cultuurchristendom te reflecteren. Dat cultuurchristendom, dat het christendom gebruikt als instrument om traditionele waarden te bevestigen, hoort bij een conservatieve agenda. Het lijkt dicht tegen het oude cultuurprotestantisme aan te liggen, maar is daarvan wezenlijk verschillend. Een liberaal christendom zal zich van het cultuurchristendom dan ook distantiëren, al is het zelf geïnteresseerd in een christendom dat deel is van de moderne cultuur.

Seculier nativisme

Josip Kešić

In The Return of the Native: Can Liberalism Safeguard Us Against Nativism? (2023) werken Jan Willem Duyvendak en Josip Kešić hun begrip van het nativisme uit. De kern van het nativisme wordt gevormd door de afkeer van het eigen volk jegens interne minderheden die als wezensvreemde bedreiging worden gezien. Het kan zich voordoen als een seculier nativisme dat religieuze minderheden uitsluit omdat ze uitheems zijn, als raciaal nativisme dat zwarte minderheden uitsluit, of als populistisch nativisme dat zich tegen de elite keert als een bovenlaag die het ‘echte’ Nederland verwaarloost.

Volgens Duyvendak en Kešić vormt het seculiere nativisme na de verzuiling de algemeen gedeelde ideologie in Nederland. Die these is interessant omdat ze verduidelijkt in welke situatie wij ons inmiddels bevinden. De protestantse zuil is afgebrokkeld of verdwenen, op een paar restanten na. Een christelijke bijdrage aan de samenleving en een universele humaniteit – zoals bijvoorbeeld ooit geleverd door het IKV – sluiten niet langer aan bij de tijdgeest. Na de verzuiling is Nederland een seculier land en het nativisme vormt de toonaangevende ideologie.

Jan Willem Duyvendak

Dat betekent natuurlijk niet dat de religie uit Nederland verdwenen is. Mensen zijn nog steeds gericht op het hogere en buiten de geïnstitutionaliseerde religie zijn er zwevende gelovigen en zinzoekers. Een liberaal christendom zal zich waarschijnlijk in die hoek bevinden als zijn organisatievormen door vergrijzing verdwijnen. Een vermagerd orthodox christendom zal zich op een minimale basis kerkelijk wel weten te handhaven. Vervluchtiging en sectarisme vormen aan weerskanten het risico.

Opmerkelijk is nu dat Kešić en Duyvendak ook binnen het nativisme een belangrijke rol aan het christendom toekennen. In een artikel ‘Secularist Nativism’ uit de bundel The Secular Sacred van Marcus Barkenhol, Ernst van den Hemel en Irene Stengs lichten zij toe dat het seculiere nativisme sterk leunt op het cultuurchristendom, hoe paradoxaal dat ook lijkt. In het nativisme staat de gedachte voorop dat het secularisme in Nederland inheems is en dat progressieve opvattingen over gender en seksualiteit – en dan met name de acceptatie van homoseksualiteit – voor de Nederlandse samenleving kenmerkend zijn. Verrassend is vooral dat het christendom ook bij het seculiere Nederland hoort, omdat het aan de basis ligt van ‘onze’ seculiere waarden, die vooral door de verlichting en humanistische tradities vorm hebben gekregen. Zij zouden zonder het christendom echter niet mogelijk zijn en daarmee is het christendom dus nog steeds bepalend voor de identiteit van de natie, maar dan in historische en niet in religieuze zin, want als godsdienstig geloof wordt er geen belang aan gehecht.

Dat het cultuurchristendom een pijler onder het nativisme kan vormen, bevreemdt mij niet helemaal. In een fundamenteel essay uit 1993 over geloof en kennis stelt Derrida dat religie inherent problematisch is. Hij bracht zijn opvattingen naar voren op een symposium in Capri, waar toonaangevende filosofen zich bogen over de waarde van religie op het moment dat het marxisme had afgedaan en het neoliberalisme opkwam. Derrida brengt naar voren dat religie altijd ambigu is omdat ze put uit tegengestelde bronnen. Hij stelt dat een ‘religieuze act’ van vertrouwen fundamenteel is op alle terreinen, zowel van het geloof als de rede. Ieder mens moet zich principieel verlaten op getuigen en bronnen die altijd gerelateerd zijn aan de ander die tot hem of haar spreekt. Een religieuze act van vertrouwen is daarin onontkoombaar. Religie is echter tegelijk georiënteerd op het heilige en sacrale van het eigene, waartoe de familie, het volk of de natie behoren, die het zuiver en onbedorven wil houden. Volgens de ene bron is religie dus onvermijdelijk gericht op het andere en vreemde, volgens de andere is ze juist gericht op het eigene dat rein moet blijven. Dat vormt een inherente tegenstrijdigheid die de religie altijd instabiel maakt. Ze is daarom niet zondermeer geschikt om in een neoliberaal tijdperk te dienen als bron van kritiek en inspiratie.

Het lijkt mij geen toeval dat juist in een tijd waarin de negatieve gevolgen van neoliberalisme, globalisering en technologische ontwikkelingen scherp in beeld zijn gekomen – die altijd een ontwortelend en vervreemdend effect hebben, zoals Derrida stelde – nadruk wordt gelegd op het eigene dat moet worden gered, verlost of bewaard. Het cultuurchristendom, dat met zijn conservatieve agenda een eenzijdige nadruk legt op het eigene en het vreemde negeert, past het nativisme daarom goed. Het lijkt mij echter dat het institutionele christendom zich niet uit angst voor vervluchtiging of sectarisme tot dit cultuurchristendom moet wenden. Die angst is niet helemaal ongegrond gezien het feit dat de PVV ook onder christenen de grootste partij is, zoals Nederlands Dagblad meldt op 21 december 2023 aan de hand van een analyse van het Nationaal Kiezersonderzoek.

Cultuurchristendom

Het cultuurchristendom staat al een tijdje in de belangstelling en wordt steeds gekoppeld aan rechts-populisme. Nu na de verkiezingen van 22 november 2023 echter blijkt dat het rechts-populisme in Nederland geen randverschijnsel is, verdient het cultuurchristendom nog eens aandacht, omdat het mogelijk op meer sympathie kan rekenen dan gedacht.

Wie het cultuurchristendom onderzoekt, komt al gauw terecht in een wereld waar christendom en rechts-populisme elkaar raken. Conservatisme, nationalisme en cultuurstrijd zijn onder de paraplu van het cultuurchristendom een verbond aangegaan. Politici als Orban, Meloni, Poetin en in Nederland Wilders worden tot het cultuurchristendom gerekend. Aanvankelijk was dat ook zo met Baudet, totdat hij het christendom een religie voor kneusjes noemde. Sander Rietveld deed onderzoek naar de dwarsverbanden tussen orthodox christendom en rechts-populisme en schreef daarover in zijn boek Nieuwe kruisvaarders: de heilige alliantie tussen orthodoxe christenen en radicaal-rechtse populisten. Hij onderzoekt, zoals een recensie in Trouw van 10 maart 2021 het formuleert, waarom rechtse populisten en een aantal calvinisten, pinkstergelovigen, evangelische christenen en conservatieve katholieken zich toch zo aangetrokken voelen tot gedachtengoed van Trump, Wilders en Baudet. “De gemene deler is dat ze zich het slachtoffer voelen van een linkse, liberale, seculiere elite, die er bewust op uit zou zijn de volksgemeenschap met haar christelijke tradities en gezinswaarden kapot te maken via feminisme, ‘genderideologie’, immigratie en ‘islamisering’ – een angst waar mannetjesputters als Trump, Poetin en de (calvinistische) Hongaarse premier Orbán met succes op inspelen”. Het nativisme van Duyvendak en Kešić komt uit dit citaat al aardig in beeld en resoneert met het geloof van een aantal conservatieve christenen.

In december 2019 publiceerde de SGP in een themanummer van Zicht een aantal bijdragen over de vraag of het cultuurchristendom moet worden beschouwd als waardevol of waardeloos. “Kun je er in politieke zin iets goeds mee bereiken?” Het cultuurchristendom wordt in dat themanummer over het algemeen gezien als een verwaterd geloof dat geen waar geloof is, maar politiek en maatschappelijk misschien nog wel van enig nut kan zijn. Door het onderscheid tussen een echt en een onecht geloof kan er geen sprake zijn van een heilige alliantie zoals Rietveld die waarnam. De afwijzing van het cultuurchristendom als ‘verwaterd geloof’ lijkt mij in Zicht echter gevaarlijk slap. Het deugt volgens mij religieus niet en het is schadelijk. Daar kun je in politieke zin dus ook niets goeds mee bereiken.

Van het cultuurchristendom valt weliswaar geen scherpe definitie te geven, maar het wordt grotendeels bepaald door de gedachte dat de soevereine, nationale staat de basiseenheid van onze wereldorde vormt en dat de dominante cultuur van de staat door het christendom moet worden bepaald. Het is niet per se nodig om in God te geloven en kerkelijk of religieus te zijn, als maar wordt erkend dat de vormende kracht van het christendom de nationale cultuur stempelt. De kwalijke kant daarvan lijkt mij onmiskenbaar. Het cultuurchristendom accentueert een christelijke identiteit die voornamelijk bedoeld is om groepen uit te sluiten. Het lijkt positieve waarden te belichamen als eerlijkheid, betrouwbaarheid en veiligheid, vaderlandsliefde en familiebanden. Het wil met zijn nadruk op identiteit echter vooral groepen buitensluiten. Met name moslims horen er niet bij; niet-westerse migranten moeten geweerd worden; discussies over Zwarte Piet en slavernijexcuses worden gezien als ontsporingen. Heel illustratief is in dit verband het gebruik van de term ‘joods-christelijke traditie’. Daarmee werd ooit inclusief gewezen op de brede veelvormigheid van die pluriforme traditie. De term wordt in een cultuurchristelijke context echter vooral exclusief gebruikt om aan te wijzen wat daarbuiten valt.

Cultuurprotestantisme

Als het SGP-nummer Zicht het cultuurchristendom ziet als verwaterd en onecht geloof, gebruikt het termen die doorgaans worden gebruikt voor de beschrijving van liberale en vrijzinnige gelovigen. Dat maakt het nodig om een duidelijk verschil te markeren tussen cultuurchristendom en liberaal christendom. Voor dat verschil is een korte weergave van het cultuurprotestantisme van belang, omdat een liberaal christendom zichzelf kan zien als erfgenaam van het cultuurprotestantisme, maar het cultuurchristendom scherp afwijst.

Het cultuurprotestantisme hoort thuis bij de Duitse liberale theologie van de 19e eeuw. Tot zijn vertegenwoordigers horen theologen als Richard Rothe (1799-1867), Albrecht Ritschl (1822-1889) en Adolf von Harnack (1851-1930). Het stelt simpel gezegd dat het God niet gaat om de kerk, maar om de wereld. Het christelijke leven moet daarom vorm krijgen in de wereld en niet alleen in de kerk. Ritschl legt een grote nadruk op het koninkrijk van God als doel van de geschiedenis. Von Harnack stelt dat in het christendom drie zaken essentieel zijn, namelijk de oneindige waarde van de mensenziel, het gebod van de liefde en een betere gerechtigheid. In de twintigste eeuw is Paul Tillich (1886-1965) een belangrijke nazaat van het cultuurprotestantisme. Hij stelt dat religie de substantie van elke cultuur vormt. Religieus is datgene waarom het een cultuur ten diepste gaat, wat haar heilig is. Wat de religie heilig is, moet echter worden uitgedrukt en vormgegeven in het gemeenschappelijke leven, dus in de cultuur. Daarom is de cultuur altijd de vorm van de religie, zoals religie de substantie van de cultuur vormt.

Het verschil tussen het cultuurprotestantisme en het cultuurchristendom laat zich daarmee gemakkelijk aanwijzen. Het cultuurprotestantisme wilde vanuit een religieuze inspiratie vormgeven aan het leven in de cultuur en de samenleving. Het wilde in principe aansluiten bij de moderniteit, inclusief tolerantie, emancipatie en individuele vrijheid, en daarin zogezegd geseculariseerd religieus aanwezig zijn. Het was zich daarbij overigens heel goed bewust van de ambivalenties en ambiguïteiten van de moderniteit. Dat cultuurprotestantisme heeft geteerd op een min of meer vanzelfsprekende aanwezigheid van het christendom in de cultuur, die inmiddels zo goed als verdwenen is. Het cultuurchristendom wil zich daarentegen inzetten voor conservatieve waarden in een geseculariseerde tijd. Het is vooral restauratief en reactief en construeert een gezamenlijkheid op basis van een voorbij verleden. Het probeert de evidente problemen van de late moderniteit te beantwoorden met een beroep op dat verdwenen christendom, waardoor het uitsluiting bewerkt omdat grote groepen zich daarmee juist niet kunnen of willen identificeren. Scherp gesteld werkt het cultuurprotestantisme vanuit het christendom in de cultuur en wilde daarin verbindend zijn, terwijl het cultuurchristendom zijn cultuur van uitsluiting met het christendom wil legitimeren.

Een liberaal christendom zal naar mijn idee loyaal, maar ook kritisch naar het cultuurprotestantisme kijken. Dat kende zijn beperkingen. Het dacht mono-cultureel, het vatte het koninkrijk van God binnen-werelds op, het onderschatte de waarde van kerk en ritueel, en het overschatte de invloed van het christendom op de cultuur. Toch ligt er in dit cultuurprotestantisme – binnen de beperking van zijn eigen tijd en context – een belangrijke waarde, namelijk dat religie niet alleen te maken heeft met kerkelijk leven. De boodschap van het evangelie is juist van belang voor de vormgeving van het leven op allerlei terreinen buiten de kerk. In onze huidige tijd zal een liberaal christendom er anders uitzien dan het cultuurprotestantisme destijds verwoordde. Het zal zich in zijn betrokkenheid op de cultuur daaraan echter verwant voelen. De bedoelde uitsluiting die het cultuurchristendom beoogt, wordt door een liberaal christendom nadrukkelijk afgewezen. Het zou verleidelijk zijn om daarvoor de laatste bladzijden van Liberaal christendom: Ervaren, doen, denken (p. 229-230) tot slot nog eens te citeren. Ik raad ze graag aan, maar beperk mij in mijn aanhaling tot een korte passage die de afstand tot het cultuurchristendom volstrekt duidelijk maakt.

“God verwerkelijkt zich in mensen en in een wereld die van God spreekt. Het is aan ons mensen om daaraan toegewijd en dienstbaar te zijn en ons eigenbelang te overstijgen. Alle ideologische programma’s komen hiermee onder profetische kritiek te staan. Er is niets tegen een gezonde zelfbevestiging, maar mensen kunnen méér zijn dan wezens die op de markt hun eigenbelang behartigen. Eveneens kan een vanzelfsprekende plaats in een voorgegeven verband worden ontstegen. Bloedbanden en nationalistische gevoelens zijn binnen het christendom van ondergeschikt belang. Over grenzen heen kunnen mensen elkaar een plaats geven en bevestigen als ze elkaar erkennen. Daarin wordt een humaniteit gerealiseerd waarin God tot uitdrukking wordt gebracht”.

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑