Grenzeloos God; in gesprek met de metamoderne tijd

Onlangs is het boek Grenzeloos God – Integraal kijken naar God, mens en wereld verschenen van de Duitse theoloog, predikant en coach Tilmann Haberer. In dit boek plaatst hij kernthema’s van het christendom in een bevrijdend perspectief, waarbij grenzen worden doorbroken. Jan Offringa schreef deze essayachtige recensie. ‘Voor Godzoekers die tegen een stootje kunnen.’
Download de tekst hier als PDF

Een kleurrijke kijk op God, mens en wereld

Aan het einde van mijn studie theologie, bijna veertig jaar geleden, tipte iemand me op Stages of Faith, een boek uit 1981 van de Amerikaanse theoloog James Fowler. Het advies dat ik er ongevraagd bijkreeg, luidde: daar heb je baat bij als je straks de pastorie ingaat. Niets bleek minder waar, het boek bood een mooi overzicht van de verschillende manieren waarop gemeenteleden geloven en behoedde me voor menig valkuil in het pastorale werk. Fowler interviewde honderden mensen en gaf op basis daarvan inzicht in de verschillende stadia of vormen van hun al dan niet religieuze zingeving. In hun verhalen keek hij niet naar de inhoud maar zocht hij de stijlkenmerken. In hoeverre zijn mensen bijvoorbeeld in staat tot zelfreflectie of autonomie bij het maken van keuzen? In hoeverre zijn ze empathisch en bereid zich in een ander te verplaatsen? En op welke wijze gaan religieuze mensen om met de riten en symbolen van hun traditie?

Zo onderkent Fowler een ‘conventionele’ geloofsstijl waarin mensen sterk leunen op het gezag van een boek als de Bijbel en van het voorgeslacht. Wie het daar op den duur niet in uithoudt, kan een ‘autonoom-reflexieve’ stijl ontwikkelen. Die gaat dikwijls gepaard gaat met een beeldenstorm waarin hardhandig wordt afgerekend met traditionele voorstellingen en de band met de kerk vaak verslapt of verdwijnt. Als God en geloof deze fase overleven, kan zich een ‘verbindende’ geloofsstijl ontwikkelen die zich kenmerkt door wat wel een ‘tweede naïviteit’ genoemd wordt. Daarin beziet iemand de traditie met nieuwe ogen en reiken geloof en twijfel, verstand en gevoel elkaar de hand. In zijn pastorale handleiding bij dit ontwikkelingsmodel geeft Fowler aan dat het belangrijk is niet zomaar aan te sturen op geloofsgroei maar mensen met name verder te helpen als ze vastlopen in een bepaalde geloofsstijl. Op zo’n crisismoment moet je als pastor paraat zijn. Heel wat gelovigen zijn afgehaakt op een verouderde beeldvorming, zonder nieuwe wegen te hebben verkend.

God 9.0
Als fan van Fowler was ik terughoudend bij de enthousiaste geluiden die de afgelopen jaren te horen waren rond ‘God 9.0’. Dit boek uit 2010 maakte in de Duitstalige wereld furore en werd later vertaald door predikant Piet van Veldhuizen en door hem in eigen beheer uitgegeven (www.woordenmetzielenzin.nl). Mij leek het model van de drie auteurs, onder wie Tilmann Haberer, vooral een herhaling van Fowler. Wel was het verhelderend dat het niet over stadia of stijlen van geloven ging maar om ‘bewustzijnsruimtes’ en dat deze ruimtes een kleur meekregen. Die kleuren gaven ‘God 9.0’ iets toegankelijks en speels, maar verder leek er weinig nieuws onder de zon. Fowlers conventionele geloofsstijl is BLAUW, de autonoom-reflexieve stijl is ORANJE. En de verbindende stijl, waarin zelfrelativering en pluraal denken de ruimte krijgen, heeft alle trekken van GROEN. Bijzonder is echter dat ‘God 9.0’ ook een volgende bewustzijnsruimte GEEL onderscheidt. Fowler vermoedde namelijk dat er ook nog zoiets zou zijn als een universalizing faith, een alomvattende geloofsstijl die hij niet goed kon omschrijven en hoogstzelden zou voorkomen. Loopt dat vooruit op het GEEL van Haberer en de zijnen? GEEL is voor hen een bewustzijn dat recht doet aan de complexiteit van de werkelijkheid die niemand geheel kan bevatten en daarom van paradoxen houdt. Het zou vanaf het begin van deze eeuw in opkomst zijn. GEEL kan met Ken Wilber, een belangrijke inspirator voor dit model, zeggen: iets is ‘waar, maar onvolledig’.

Geel en blauw
En dan is er opeens het boek ‘Grenzeloos God’ dat wel meteen mijn aandacht trekt. Want hierin zet Tilmann Haberer een bijzondere vervolgstap. Vanuit een GEEL bewustzijn richt hij zich namelijk op een nieuwe doordenking van het christelijk geloof en biedt hij wat hij noemt een integrale kijk op God, mens en wereld. Daarbij is de cruciale vraag of de christelijke traditie aan mensen van nu nog een geloofwaardig verhaal te bieden heeft. Haberer gaat hiervoor in gesprek met de moderne fysica, de bewustzijnsfilosofie en de hedendaagse spiritualiteit, zonder dat het te ingewikkeld wordt. Het lukt hem op toegankelijke wijze zijn theologische kijk te ontvouwen op God en de schepping, Jezus als de Christus, zonde en verlossing, de eeuwigheid en de christelijke liefde. Ook klassieke thema’s als de drie-eenheid en de twee naturen van Jezus duidt hij op nieuwe wijze. Aan het slot staat hij stil bij de toekomst van de kerk die sterk verankerd lijkt in BLAUW. Al met al levert dat een reeks prikkelende en bij vlagen ontregelende hoofdstukken op die, ook als je er niet zomaar in meegaat, stuk voor stuk het lezen waard zijn. Hier is de christelijke traditie creatief in gesprek met de moderne, postmoderne of – zoals Haberer kan zeggen – metamoderne tijd.

Schepping
Schepping betekent voor Haberer dat God zo’n 13,8 miljard geleden begonnen is zich in dit universum te ‘incarneren’. God of het Grote Geheel wordt vlees, dat wil zeggen dat God zichzelf materialiseert in de wereld, om liefde te delen en te ervaren en aan den lijve te ervaren wat het is om onvolkomen, eindig en sterfelijk te zijn. Dat komt samen in een eigen scheppingsverhaal, waarin het er even lijkt dat God zelf in de oerknal explodeert. Maar dat weet Haberer subtiel te vermijden: ‘En zo schiep God in zichzelf een onderscheid. Uit de Grote Eenheid ontstond een godvormig punt, de singulariteit. Daarin bevonden zich alle mogelijkheden: alle mogelijke natuurwetten, alle denkbare concepten van energie, materie, ruimte en tijd. Toen liet God los. De singulariteit explodeerde in een reusachtige oerknal. Uit de oneindige veelheid van mogelijkheden werd precies één werkelijkheid gerealiseerd, precies één set van natuurwetten, van materiedeeltjes, precies die éne zwaartekracht en die éne lichtsnelheid.’ God is op die manier één met zichzelf en tegelijk rijk aan diversiteit. En voor de mens die uiteindelijk in dit evolutionaire proces verschijnt, geldt: ‘In hem begon God, die zich helemaal in zijn schepping had laten gaan, zich weer van zichzelf bewust te worden. En door de ogen van de mens keek God naar alles wat ze geschapen had, en zie, het was zeer goed.’

God en Jezus
Het mag duidelijk zijn dat Haberer niet meegaat in de oude, bijbelse voorstelling van God die als een pottenbakker een kruik maakt. In die theïstische voorstelling staat God als een persoonachtig wezen buiten onze werkelijkheid. Dat beeld is vandaag de dag, zowel door de inzichten in de evolutie en kosmologie als in de (post)moderne theologie, voor veel mensen ongeloofwaardig geworden. Haberer laat de rijkdom van een pan-en-theïstische benadering zien die zowel de beperkingen van het theïsme als het pantheïsme overstijgt. Ook die laatste doet de grootheid van God tekort: ‘God is de som van alles wat is, en God is de som van alles wat mogelijk is, de som van alles wat nog kan ontstaan. God is het grote geheel, het Een en Al.’ God is dus ook in ons aanwezig. Met een afwisseling in persoonlijke voornaamwoorden die hij het hele boek door volhoudt, formuleert Haberer: ‘Hij doorstroomt ons en maakt dat wij leven. Zij baart ons ieder ogenblik nieuw. […] Deze God is het eigenlijke leven in ons.’

Nu weten we van Duitse auteurs − of het nu Luther, Goethe of Brecht was − dat Jede Konsequenz zum Teufel führt. Dat kan Haberer er niet van weerhouden consequent door te denken op die God in ons. Dit betekent voor hem niets minder dan dat ieder mens twee naturen in zich heeft, een goddelijke en een menselijke. Dat beperkt zich dus niet, zoals de christelijke traditie hooghoudt, tot de persoon van Jezus. Wel wordt dit in hem op bijzondere wijze helder. We doen Jezus namelijk te kort als we hem reduceren tot zijn menselijke natuur. Want waarom zou je nu nog steeds een goede rabbi van tweeduizend jaar geleden volgen, enkel vanwege zijn mooie verhalen of hoogstaande ethische boodschap? Haberer stelt dat “in Jezus duidelijk is geworden dat het goddelijke en het menselijke elkaar niet uitsluiten maar insluiten. Jezus heeft geopenbaard ‘dat alle mensen kinderen van God zijn’. Of meer traditioneel uitgedrukt: in hem heeft de eeuwige, oneindige God zich getoond.” Om die reden kan Jezus in het Nieuwe Testament de ‘logos’ of ‘kosmische Christus’ genoemd worden. Daarmee wordt niet gezegd dat in hem een bijzonder hemels wezen op aarde is neergedaald om ons te verlossen. Wel gaat het erom dat in de mens Jezus de goddelijke natuur helderder tevoorschijn komt dan in ieder ander. Zijn heldere bewustzijn en verlichte persoonlijkheid stellen hem in staat met goddelijke volmacht te spreken en te handelen en ons allen op onze goddelijke natuur te wijzen. Geloven gaat om het besef dat we hoe dan ook Gods kinderen zijn, dat is simpelweg de reden waarom God van ons houdt.

De mens en het kwaad
Als Haberer vervolgens over de mens schrijft, werkt hij de hier aanwezige paradox nog wat verder uit. We zijn kinderen van God die in ons diepste wezen eeuwig en goddelijk zijn en tegelijk sterfelijk en eindig. Datzelfde geldt voor Jezus. Hij is dus niet de unieke Godmens die ons van zonde, dood en duivel verlost maar eerder oerbeeld, prototype of blauwdruk voor ons aller mens-zijn. Die mens heeft ongetwijfeld grote gebreken maar ‘in onze binnenste kern, in ons ware wezen zijn we van goddelijke natuur’. Dat is wel even slikken, je vraagt je af in wat voor mensbeeld je nu verzeild bent geraakt? Hebben we zoiets als een binnenste kern of waar wezen? Maar voor Haberer is dit geen ‘postmoderne esoterische flauwekul’. Je kunt de sporen van dit denken al terugvinden in oude christelijke leeruitspraken en bij een mysticus als Meister Eckhart. Ook verwijst hij naar het idee van de theosis in de oosterse orthodoxie, waar het gaat om de Godwording van de mens. Het christendom is er dus vertrouwd mee dat we als mens kunnen groeien in onze goddelijke natuur.

Opnieuw is Haberer consequent als hij het kwaad in de wereld doordenkt. Als God de allesbepalende werkelijkheid is, dan is hij ook de oorsprong van alle leed. Dat moeten we niet toeschrijven aan een tegenmacht als de duivel of aan de zondigheid van de mens, maar hoort onvermijdelijk bij dit leven. Want als God binnen de beperkingen van tijd en ruimte een bestaan heeft aangenomen, hoort daar ook de bereidheid bij om lijden en dood te aanvaarden. En zo kan en moet God zelf ook lijden, zoals Jezus lijdt aan het kruis. God is geen buitenstaander maar deelt onze ellende en pijn. En Jezus is als de ware mens ‘aan onze zijde en diep in ons hart’. Het leed in de wereld is dus geen toeval buiten God om maar evenmin is het door God gepland en gewild. En we moeten er ‘in godsnaam alles aan doen om het leed te laten ophouden’. Zo kiest Haberer opnieuw een paradoxale weg als hij het heeft over de lijdende God ‘die zich uit liefde begeeft in een onvolmaakte, verschrikkelijke, wonderschone wereld’.

Voorbij de dood
Ten slotte sta ik even stil bij zijn verwachting voorbij de dood. Ook hier is Haberer even helder als radicaal. Hij ziet niets in reïncarnatie en gelooft ook niet in een persoonlijk doorleven na de dood. Dat laatste is hem niet teveel maar te weinig. Beide stappen vragen enige toelichting. Om te beginnen laat Haberer zien dat het geloof in reïncarnatie, zoals dat niet alleen in de oosterse wereld maar ook onder een groeiend aantal westerlingen populair is, iets beklemmends heeft. Je moet zien te ontsnappen aan de kringloop van de eeuwige wederkeer en van je ik blijft maar weinig over. Beweringen dat deze leer ooit in de Bijbel stond maar daar later uit weggepoets is, verwijst hij naar het rijk der fabelen. In de Bijbel komt reïncarnatie niet voor maar ontwikkelt zich wel een geloof in lichamelijke opstanding. Maar ook dat is voor Haberer niet geloofwaardig. Hij is ervan overtuigd dat we na de dood geen begrensde individuele wezens meer zijn maar veel meer dan dat. De ervaringen die we in ons leven opdoen worden opgenomen in het oneindige goddelijke bewustzijn. We worden dus weer één met het Grote Geheel en daarin blijft onze levensgeschiedenis van waarde. Zo laat Haberer zich ook hier kennen als een panentheïstisch gelovige die bereid is waar nodig zijn eigen traditie nieuwe wegen te wijzen.

Al met al heeft Haberer een uitdagend boek geschreven dat veel stof tot nadenken geeft. Het beste vind ik hem op de momenten dat hij tastenderwijs verkent hoe je op een zinvolle wijze God, mens en wereld ter sprake kunt brengen in deze (post)moderne tijd. Hij is lastiger te volgen als hij in zijn filosofische, psychologische en spirituele gedachten sterk aanleunt tegen mensen als Ken Wilber en Richard Rohr en dan met grote stelligheid dingen poneert over ons diepste wezen en onze goddelijke natuur. Met name mensen met een BLAUW en ORANJE bewustzijn zullen zich daar groen en geel aan ergeren. Toch loont het keer op keer om daar doorheen te kijken en je eigen ervaringen en taal tegen het verhaal van Haberer aan te leggen. Hij hoort niet tot de theologen die het liefst terughoudend over God spreken maar houdt ervan vrijuit zijn vaak prikkelende inzichten te delen. In dit boek laat Haberer overtuigend zien dat, als we vandaag de dag zinvol over God, mens en wereld willen spreken, een panentheïstische benadering de meest vruchtbare is. De wijze waarop hij dit uitwerkt, kan me niet altijd overtuigen maar ik kan het wel volop waarderen.

Zelf weet ik in elk geval wat ik komend seizoen in mijn gemeente ga bespreken. Dit boek is heerlijke kost voor een gespreksgroep met Godzoekers die tegen een stootje kunnen.

Jan Offringa (1957) is protestants predikant te Wijk bij Duurstede en hoofdredacteur van liberaalchristendom.nl

Dit artikel verscheen eerder in magazine Volzin, juli/augustus 2023

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑