Broodnijd onder Dienaren des Woords

De ambtsdiscussie binnen de PKN sleept zich al jaren voort. Wouter Slob signaleert naast een gebrek aan visie met name behoudzucht en broodnijd onder de zittende dominees. Op oneigenlijke gronden worden hbo-theologen op afstand gehouden.

Wouter Slob, predikant van de Protestantse Gemeente Nijmegen

De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) verkiest zorgvuldigheid boven snelheid en gaat bij het herijken van de ambtsopvatting bepaald niet over één nacht ijs. Vanaf 2004 is een indrukwekkende hoeveelheid rapporten, aanbevelingen, tussenrapportages en vervolgnotities verschenen die op de website van de PKN makkelijk zijn terug te vinden. ‘Je kan de kerk ook kapot vergaderen’, verzucht Coen Wessels, naar aanleiding van het meest recente synoderapport, en het gevaar is inderdaad aanzienlijk dat ook belanghebbenden het zicht op de discussie inmiddels hebben verloren of hebben opgegeven.

Ik zal betogen dat de ambtsdiscussie in de PKN nauwelijks voortgang boekt en dat de remmende factor gevormd wordt door dominees die reflectie, visievorming en langzame vragen verwarren met behoudzucht. Op discutabele gronden wordt de discussie al jarenlang gefrustreerd waarbij een belangrijk motief broodnijd lijkt te zijn, en een onderliggende reden een gebrek aan visie wat theologie in onze tijd moet zijn en doen.

Een belangrijke aanjager van de discussie blijkt de oprukkende positie van HBO-theologen op het kerkelijke erf te zijn, en de angst van academische collega’s dat ze de markt uit worden gedrukt. Natuurlijk speelt de context van secularisatie op verschillende niveaus een rol (krimpende kerk, teruglopende middelen, tanend belang van godsdienst, nieuwe spiritualiteit, etc.). En ook zijn maatschappelijke ontwikkelingen als levensbeschouwelijke fragmentatie en pluralisering, en filosofische kwesties als (post-)waarheid van belang. De kerkelijke praktijk zoekt om verschillende redenen verruiming om betaalde krachten in te zetten, terwijl de huidige dominees vooral weerstand bieden.

Noodzaak van herijking

De noodzaak van herijking van de ambtsvisie wordt breed gedragen. Op het niveau van de plaatselijke gemeente, bijvoorbeeld, is het sowieso al lastig om vrijwilligers te vinden, en op veel plekken is vervulling van de ambten vrijwel onmogelijk geworden. Niet alleen omdat iedereen het drukdrukdruk heeft, maar ook omdat de meerwaarde van het ambt volstrekt onduidelijk is en het vooral erg zwaar klinkt. Onder de huidige omstandigheden dreigt de kerk daarmee onbestuurbaar te worden en, misschien nog erger, in handen van de professionals te vallen.

En die hebben toch al veel te vertellen. Zoveel dat de discussie in al die rapporten weliswaar veel woorden vergt, maar toch vooral de kool en de geit lijkt te willen sparen. Omzichtig dansen de verschillende rapporten om elkaar heen en pogen slechts tussen de regels door genuanceerde terreinwinst op elkaars posities te boeken. Opvallend genoeg worden de academische dominees steeds met grote voorzichtigheid benaderd, en gepaaid. In feite is er nauwelijks sprake van het ontwikkelen van een ambtsvisie en lijkt het vooral om het veiligstellen van het ambtsmonopolie van de academische theoloog te gaan. Kwestieus in zichzelf, maar inhoudelijk ook zorgelijk: waarom is die positie niet gewoon evident? Zonder twijfel heeft de kerk behoefte aan hoogopgeleide werkers in onze complexe en veranderende samenleving, maar is het niet alarmerend dat de academici zich genoodzaakt zien hun positie af te schermen tegen die van hun HBO-collega’s? Dat getuigt van weinig vertrouwen in de meerwaarde van de academicus. In de medische wereld komt niemand op het idee om de specialist door een nurse practitioner te vervangen; waarom bestaat die angst wel in de theologie?

Competenties

Volgens de Bond van Nederlandse Predikanten gaat het, natuurlijk (maar wellicht iets te vanzelfsprekend), om kennis van de Bijbelse grondtalen maar ook om exegetische en hermeneutische competenties, bestuurlijke competentie, visionair denken en een academisch denk- en werkniveau. Dat is weinig onderscheidend. Ook van HBO-theologen mag immers exegetische en hermeneutische competentie worden verwacht. Of de huidige academische theologische opleiding bijdraagt aan bestuurlijke competentie en visionair denken is zeer de vraag (voor zover ik weet krijgt geen theoloog onderricht in het lezen van jaarstukken en jaarrekeningen en het maken van beleidsplannen behoort evenmin tot de kerncompetenties van het curriculum). Daarbij is ‘academisch denk- en werkniveau’ niet voorbehouden aan theologische academici maar bezitten andere academici dat evenzeer. Dat laatste is relevant omdat menig zij-instromer een academische graad heeft in een andere discipline maar wegens gebrek aan talenkennis geen predikant kan worden. Kennis van de geheimtalen wordt zo het laatste bastion van het voetstuk der dominees.

Helaas helpt de schriftkennis niet om een legitimering voor deze positie te vinden. Het behoeft geen betoog dat de vroegste Jezus-beweging geen academische eisen stelde en evenmin gehechtheid toonde aan de grondtalen. Het Nieuwe Testament citeert − zoals iedere theoloog is bijgebracht − niet de Biblia Hebraica maar de Griekse LXX. Daarin is echter, net als in het Nieuwe Testament, geen eenduidige ambtsvisie, en al helemaal geen protestantse ambtsopvatting te vinden.

Geroepen en gezonden

Om de ambtsopvatting te doordenken kunnen we dus niet terug naar de Schrift en moeten we te rade gaan bij theologische overwegingen. Zodoende wordt het theologische kernbegrip missio Dei in deze discussie als basis voorgesteld: geroepen en gezonden zijn we in deze wereld. Inderdaad! Maar deze zending is niet voorbehouden aan het predikantschap en geldt de hele kerk. Het is daarom zorgelijk dat een presbyteriaal-synodale kerk zich heeft laten verleiden om in deze discussie van het ‘ene geordineerde ambt’ te willen spreken, in onderscheid van de bevestigde ambten van ouderling en diaken. De rol van veelal onbezoldigde, plaatselijke ambtsdragers als hoeders van leven en gemeenschap, en als doeners van gerechtigheid wordt daarmee ondermijnt. De klassieke opvatting dat de drie ambten tezamen Christus als profeet, koning en priester representeren, wordt in Geroepen en gezonden in een voetnoot afgedaan als ‘aardig maar niet principieel’ (13). Een inhoudelijk alternatief om de ambten vanuit deze drievoudige christusrepresentatie te denken blijft echter volledig uit.

Ooit had de verruiming van de ambtsopvatting in de Reformatie een duidelijk doel: doorbreking van het machtsmonopolie van de clerus. In de calvinistische kerkenraad konden plaatselijke, onbezoldigde ambtsdragers zo de vrijgestelde en betaalde krachten in de teugels houden, en dat heeft eeuwenlang zijn nut bewezen. Met afzien van hiërarchische verhoudingen gaat het hier om het verdelen van kerkelijke verantwoordelijkheden, die aan de ambtsdragers zijn toevertrouwd en die voor een belangrijk deel ook met macht en bevoegdheden te maken hebben. Belangrijk daarbij is de geheimhouding waarmee integriteit is vereist. Het is opmerkelijk dat de aspecten van macht en integriteit in de discussie geheel ontbreken, terwijl dat wellicht juist de essentie van de ambtsstructuur zou moeten zijn: wie beslist wat, waarom en hoe wordt er verantwoording over afgelegd? Deskundigheid is dan niet zomaar belangrijker dan dienstbaarheid.

Als geroepenheid de basis vormt van het ambt, dan is de aanspraak van het levende woord belangrijker dan kennis van dode talen. Het voert hier te ver om een intensieve hermeneutische discussie te voeren, maar bij de missio Dei is eerder deemoedige dienstbaarheid dan opgeblazen schriftgeleerdheid vereist. Terecht stelt het rapport Geroepen en gezonden (met ook andere auteurs dan louter theologen)dat ‘Woord’ in deze discussie ‘niet per se verwijst naar de Schriften in de oorspronkelijke oude talen, maar breder naar het staan in de traditie van het geopenbaarde, doorgegeven en verkondigde Woord’ dat Christus zelf is (19).

Het geordineerde ambt

De klerikale tendens in deze discussie is geen vergissing, maar het doel. Volgens het rapport Geroepen door Christus (opgesteld door vier VDM’s) hebben de ambten, maar ‘specifiek het geordineerde ambt van de dienaren van Christus’ het ‘ronduit moeilijk’ (19). Volgens de dominees die het rapport opstelden, ontleent dit ‘bijzondere ambt zijn bestaansrecht aan Christus zelf’ (44). Het doet denken aan de onfeilbaarheidsverklaring van de paus in 1870, toen het rooms-katholieke gezag het ronduit moeilijk had. Dit omstreden dogma was allerminst een hoogtepunt van klerikale macht en eerder een wanhopige poging haar teloorgang te verhullen. En zou de heilloze gezagsdiscussie uitlokken wat wel en wat dan niet onder het ex cathedra moest vallen.

Het is pijnlijk dat juist de ambtsdragers die zichzelf deskundigheid in reflectie, visievorming en langzame vragen toedichten zoveel behoudzucht tonen en geen inzichten ontwikkelen. Onderliggende problemen blijven daarbij onbesproken. Dan gaat het niet alleen om het monopolie op de arbeidsmarkt, maar om de meer inhoudelijke vraag wat theologie eigenlijk is en zou moeten zijn. Denkelijk bevinden wij ons wat dat betreft op een kruispunt (of wissel, zo u wilt). Een klassieke protestantse visie, gevormd in de 16e-eeuwse overgang naar het moderne denken, is wellicht uitgeput en zal of sektarisch verschrompelen of moet plaatsmaken voor revitalisering van concrete geloofsbetekenis. Het gaat, voor nu maar even heel kort gezegd, om de vraag of het heil in Christus in de letter van de Schrift te vinden is of dat het in het geleefde leven moet worden waargemaakt. De onderliggende hermeneutiek die in de huidige ambtsdiscussie wordt gehanteerd veronderstelt dat de waarheid Gods in de verleden tekst is gelegd en dat de talenkennis van de predikant de toegang tot haar geheimen verschaft. Deze in wezen moderne insteek mag inmiddels als achterhaald gelden, niet alleen wijsgerig-hermeneutisch maar ook kerkelijk-praktisch.

Broodnijd

In de gemeente is de vraag naar de historische waarheid allang vervangen door de vraag wat de hedendaagse betekenis van het geloof kan zijn. Deze postmoderne benadering vraagt eerder wat de Heer hier en nu van de gemeente verwacht (zoals Geroepen en gezonden het uitdrukt op blz 15) dan hoe het in de grondtekst staat geschreven, en legt de focus eerder op Belofte dan op Openbaring. De geleefde geloofspraktijk in de gemeente, geconfronteerd met eigen vragen en die van de omgeving, is vermoedelijk veel verder in dit proces dan de consoliderende academische theologie die de hakken in het zand zet. De weerstand van de academische deskundigen tegen verschuivingen in de ambtsopvatting wordt in de gemeente maar nauwelijks gevolgd; niemand die nog snapt waarom een toegewijde HBO-pastor minder dan een ‘echte predikant’ zou zijn. Onder deze omstandigheden dreigt de academische dienaar des Woords het verkondigende gezag te verliezen en moet voor verdere uitholling van het ambt worden gevreesd. De klassieke dominee maakt zichzelf irrelevant.

Misschien is dat feitelijk al ver voortgeschreden; veel verder dan de academici zich durven realiseren. De aanwas van nieuwe academische theologiestudenten is al jarenlang bedroevend gering en leidt tot een naderend tekort aan predikanten. In dat opzicht is er geen enkele reden om de broodnijd zo hoog op te drijven. Eerder is er reden om HBO-collega’s en zij-instromers te koesteren en te stimuleren om zich verder te scholen en te ontwikkelen. Of dat academisch zal kunnen zijn is daarbij nog maar zeer de vraag. De PThU gaat verhuizen en maakt zich los van de academie. Vast zal zij de grondtalen blijven leren, maar het academisch gesprek met de andere disciplines zal er niet beter van worden. Zonder visie op de rol en taak van de theologie in onze geseculariseerde samenleving kan ook de opleiding alleen maar verder in zichzelf keren, en relevantie verliezen. In dit verband zouden we ons moeten afragen waarom de universiteiten niet de noodklok luiden nu de academische theologie verdwijnt en zich op eigen erf terugtrekt…

De discussie gaat voort; er zijn nog wel wat rapporten te verwachten. Het lijkt er toch op uit te draaien dat academische predikanten en HBO-pastores beiden het ambt van dienaar des Woords gaan bekleden, en dat is tenminste iets. Over titulatuur, bezoldiging en betaling vanuit de gemeente zal nog het nodige te doen zijn, maar daar is uit te komen. Laten we hopen dat het daar niet bij blijft, en dat er inderdaad toch een integrale ambtsvisie uitrolt waar ook de overige ambten in de kerk wat aan hebben. En misschien, wie weet, zal de ambtsdiscussie ook richting geven aan een visie op de theologie in onze tijd. Niet naar de letter van de Schrift maar op de adem van de Geest.

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑