door Edward van ’t Slot
Wie A zegt, moet ook B zeggen. In reactie op de Top 10 ‘must-reads’ van liberaalchristendom.nl gaf ik vorig jaar aan dat ik de lijst de sfeer vond ademen van een generatie, zeg, de vijftigers van nu. De komende generatie zal vermoedelijk eerder werken van bijvoorbeeld Rowan Williams en Sarah Coakley op zo’n lijst zetten, meldde ik. Nou, kom maar op, zei de redactie van deze website. Waarom moeten we Coakley lezen?
Zelf las ik het boek in 2018-2019 met een groep Groningse studenten, en volgens mij hadden wij collectief het idee: dit is een boek dat ertoe doet. Een blijver. Vandaar mijn opmerking: dit boek moet je lezen.

Schoonheid
Daarbij is het fijn dat het een leesbaar boek is, geschreven in prachtig Engels. Coakley heeft de woordenschat van een belezen en geleerd stilist: ik ben nog niet vaak zoveel mij onbekende woorden tegengekomen in een Engels theologisch boek. Maar hinderlijk wordt dit niet; schoon en ook in dit opzicht leerzaam wel. Een genot om te lezen dus. Daarbij lezen sommige hoofdstukken wel gemakkelijker dan andere. Met name de hoofdstukken waarin Coakley ‘veldonderzoek’ beschrijft (zie hieronder), lezen echt vlot weg.
Maar het gaat natuurlijk om de inhoud. Hoewel, dat is in dit geval geen zuivere tegenstelling. Ik denk dat de schoonheid van taal er in dit boek ook inhoudelijk toe doet. Coakley wil namelijk de waarde van esthetiek ook theologisch doordenken, sterker nog: inzetten. De ‘kenweg’ van het schone en ontroerende doet er voor haar toe. Het schone spreekt ons als theologen nog weer anders aan dan het puur conceptuele denken, en het geeft daarmee ook theologisch belangrijke informatie.
Niet alles wat Coakley daarover te berde brengt, kwam mij of de studenten meteen in onze kraam te pas. We waren het echt weleens met haar oneens, en soms was er kritiek over korte bochten in haar redeneringen of vroegen we ons af of de gebruikte methoden alle conclusies wel konden dragen. Maar ook dat is geen groot bezwaar tegen het boek, omdat Coakley je als lezer alle gelegenheid geeft om het met haar oneens te zijn: haar redeneringen en frames zijn steeds helder en controleerbaar, zodat je als lezer precies aan kunt wijzen waar je zelf andere keuzes zou maken. Maar intussen roept haar theologiseren hoe dan ook van alles op, waar je zonder haar niet bij zou hebben stilgestaan. Een evocatieve theologie dus, die je als theoloog aanzet om zelf in nieuwe richtingen aan de slag te gaan.
Sexuality?

Waar gaat het dan om in dit boek? Nog een kritische opmerking zou zijn dat ik de titel van het boek wat dit betreft nauwelijks behulpzaam vond. Ik moet zelfs denken aan wat mijn kinderen ‘clickbait’ noemen: je zorgt met een uitdagende titel dat zoveel mogelijk mensen je werk gaan bekijken, terwijl de vlag de lading eigenlijk niet dekt. Een titel van een theologisch werk met het woord ‘sexuality’ erin pakt natuurlijk meteen de aandacht. Coakley maakt echter al snel duidelijk dat het haar in dit boek niet gaat om de seksualiteit waar veel lezers meteen aan zullen denken, maar veel meer om een theologie waarin God en mensen met hun verlangen (desire) naar het sublieme en naar opgaan in God centraal staan, inclusief de rol die onze menselijkheid, lichamelijkheid, enzovoorts daarbij spelen.
Coakley heeft daarbij veel aandacht voor theologische stromingen die altijd in de marges van het mainstream christendom aanwezig zijn geweest. Bijvoorbeeld stromingen die in hun spreken over de Geest de randen opzoeken van wat in hun tijd theologisch door de beugel kon. Met al hun nadruk op het werk van de Geest in verlangen, in overgave en misschien zelfs in versmelten met God, pushen zij de theologische taal tot aan of over de rand van wat je nog kunt zeggen.
Vanzelfsprekend gaat er daarbij veel aandacht uit naar het gebed. Daarin wordt de gemeenschap met God gezocht – en zoekt God ‘verborgen omgang’ met mensen; en daarom komt er in het gebed soms iets ‘subliems’ tot stand dat alle beschrijvingen tart. Zo mooi als Coakley dat weergeeft, en tegelijk zo voluit controleerbaar, beschrijvend, academisch zou ik zelfs zeggen – dat ben ik nog niet vaak tegengekomen.
Coakley is zich ervan bewust dat ze hierover tegelijkertijd evocatief moet spreken, omdat taal (zeker conceptuele taal) hier nog sneller aan de grenzen van haar mogelijkheden komt dan in theologie überhaupt al het geval is.
Iconografie
Daarom onderzoekt Coakley ook de iconografie van verschillende tradities. Die is voor haar een vindplaats van een theologische waarheid die in theologische geschriften veel minder sprekend aan het licht treedt – al weet Coakley ook over bijvoorbeeld de Cappadocische vaders veel zinvols te melden. Ze kijkt vooral naar afbeeldingen over de Drie-eenheid – bij uitstek een theologisch begrip waarbij conceptuele taal altijd als zeer beperkt voelt. Afbeeldingen doen natuurlijk evenzeer tekort aan God zelf, maar zolang je je daarvan bewust bent, spreken die afbeeldingen wel een heel andere taal die de conceptuele taal aanvult en verrijkt. Op de voorkant van Coakleys boek staat een schets van William Blake, uit circa 1793, van The Trinity:

Een afbeelding die van alles oproept. (Eerlijk gezegd: deze schets zegt mij meer dan alle uitgewerkte afbeeldingen van Blake die ik ken, bij elkaar.) Wie Vader is, en Zoon, en Geest, is meteen volstrekt duidelijk, maar er spreekt zoveel meer uit deze schets. Hier wordt aangeduid hoe kruis en opstanding, overgave, troost en liefde – zomaar enkele woorden die bij mij opkomen – deel zouden kunnen zijn van God zelf, en wat verlangen naar deze God zou kunnen betekenen. Krachtig om daar op deze wijze bij stil te worden gezet in een systematisch-theologisch werk.
Durf
Intussen waagt Coakley zich er toch maar mooi aan: een ‘essay’ schrijven (in dat woord klinkt ook zoiets door als ‘ontwerp’, ‘poging’) over de Triniteit, bijvoorbeeld aan de hand van wat afbeeldingen ons te vertellen hebben – ze besteedt daar ruim zeventig bladzijden van haar boek aan. Het is een vorm van theologie bedrijven die ik in de systematische theologie nog niet vaak ben tegengekomen. Al te snel laten we het duiden van afbeeldingen over aan de kunsthistorici – ik juich Coakleys poging om, de kunsthistorici gehoord hebbend, nu ook theologisch leer te trekken uit deze bronnen, van harte toe. Misschien dat zij daarbij conclusies trekt waar een kunsthistoricus kanttekeningen bij zou plaatsen. Dat mag – laat dat vooral gebeuren. Maar zo ga je het gesprek, het onderlinge leren, tenminste aan. Coakley staat het zichzelf toe eventueel fouten te maken. Ik vind dat voorbeeldig en zeer, zeer leerzaam.
Hetzelfde geldt voor het andere ‘veldonderzoek’ dat zij doet: in haar zoektocht naar een goede taal voor het werk van de Geest, heeft Coakley zich maandenlang ondergedompeld in onder meer een charismatische gemeente, om daar, zo onbevooroordeeld mogelijk, taal en indrukken op te doen. Qua methode en empirische toetsbaarheid zijn er vast en zeker kritische opmerkingen te maken over hoe ze dat heeft aangepakt. Maar intussen, zeg ik ook hier, heeft ze het er toch maar mooi op gewaagd, en dat vind ik – opnieuw – voorbeeldig. Allicht kunnen een meer empirische theologie en de systematische theologie van elkaar leren, en misschien wel meer dan Coakley heeft gedaan. Maar zij heeft hier verkennerswerk verricht dat het wat mij betreft verdient om voorlopig een referentiepunt te blijven.

Sarah Coakley, God, Sexuality, and the Self: An Essay ‘On the Trinity’, Cambridge: Cambridge University Press, 2013. ISBN 978-0-521-55228-8 (hardcover, ook verkrijgbaar als paperback), xxii/365 pp.
Edward van ’t Slot is bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Beweging aan de RUG, en hoofd van het Centrum voor Beroepsvorming en Spiritualiteit van de Protestantse Theologische Universiteit