De tekst van Heleen Zorgdrager getuigt van grote persoonlijke moed en intellectuele integriteit. Het is niet makkelijk om een positie waarbij je jezelf thuis voelde, die je lang hebt verdedigd in je wetenschappelijk werk en die je moreel en politiek superieur vond, ter discussie te stellen. Lof voor zoveel durf en eerlijkheid.
Dr. Harm Goris is als systematisch theoloog verbonden aan de Tilburg School of Catholic Theology van de Universiteit Tilburg (Utrecht campus)
Download hier het artikel als pdf
Heleen vraagt zich af of ze zich weer moet bekeren tot ‘de natuur’. Mijn belangrijkste tegenvraag is: tot welke natuur?[1] Het woord ‘natuur’ is een van de ingewikkeldste woorden uit het Westers vocabulaire en heeft een lange geschiedenis van verschillende betekenissen en connotaties. In het denken van Aristoteles staat physis voor de zelfstandigheid en eigen werkzaamheid van de dingen om ons heen: iets is wat het is en doet wat het doet op grond van zijn eigen, innerlijke natuur. Dingen zijn niet speeltjes van de goden of van magische krachten, noch slechts schaduwen van de ware, eeuwige, onveranderlijke werkelijkheid zoals Plato’s ideeën. Wil je weten wat iets is en weten waarom het doet wat het doet, dan moet je de natuur van dat ding onderzoeken. Natuurlijk zijn we zelf een van de meest interessante dingen om te onderzoeken.
Animal rationale
In de betekenis van de uitdrukking ‘menselijke natuur’ spelen bij Aristoteles twee zaken die in het huidige verstaan van de uitdrukking verdwenen lijken. Ten eerste hoort volgens Aristoteles iets wat hij ‘rede’ (logos) noemt, bij de natuur van de mens. Animal rationale, redelijk dier, is wellicht de bekendste omschrijving van ‘mens’ in het Aristotelische denken. Hoe vervolgens ‘dier’ en ‘redelijk’ verder worden ingevuld, hangt af van empirisch onderzoek en kritisch nadenken. Aristoteles verbond ‘rede’ met inzicht, geest en vrijheid. Toen het Westen in de twaalfde en dertiende eeuw Aristoteles’ natuurbegrip herontdekte, integreerde men ook elementen uit het Augustijnse denken (vooral over de wil) in het begrip ‘rede’. Maar waar het om gaat is dat ‘rede’ tot aan de moderne tijd beschouwd werd als integraal onderdeel van de natuur van de mens. Het was wel onderscheiden maar niet gescheiden van het dier-zijn van de mens.
Natuurlijk en bovennatuurlijk
Pas onder invloed van het Cartesiaanse dualisme en het Britse empirisme van de zeventiende en achttiende eeuw worden ‘natuur’ en ‘rede’ losgekoppeld. ‘Natuur’ krijgt de betekenis van ‘alles wat empirisch waarneembaar is en bepaald door wetmatigheden, die in de natuurwetenschappen ontdekt worden’. Een aardige illustratie van deze betekenisverandering van de term ‘natuur’ is de betekenisverandering van het woord ‘bovennatuurlijk’’. In de middeleeuwse theologie verwijst ‘bovennatuurlijk’ nog naar Gods genade, die de mens ‘boven’ zichzelf verheft en door geloof, hoop en liefde ‘deelgenoot aan de goddelijke natuur’ maakt. Maar in de Engelse gothic novels van de achttiende en negentiende eeuw duidt ‘bovennatuurlijk’ op monsters, spoken en magie. En zo verstaan de meeste mensen het woord ‘bovennatuurlijk’ nog steeds. Door de veranderde invulling van het begrip ‘natuur’ zijn natuur- en geesteswetenschappen aparte wegen gegaan. Een van de gevolgen daarvan is de hedendaagse tegenstelling tussen sociaal-constructivisme en naturalisme. Sociaal-constructivisme is het domein van de geesteswetenschappen en naturalisme, de opvatting dat alles door empirisch onderzoek verklaard kan worden, is het domein van de natuurwetenschappen en tussen beide bestaat een onoverbrugbare kloof.
Normatief
Een tweede element in het Aristotelische begrip van ‘natuur’ is dat het ook een normatieve functie heeft. Het is niet louter beschrijvend, maar geeft ook aan wat iets moet hebben of zijn om aangemerkt te kunnen worden als ‘behorend tot deze soort (species)’. De middeleeuwse scholastici versterken de normatieve functie van het begrip ‘natuur’ door de feitelijke, historische toestand van de mensheid te omschrijven als de staat van de gevallen, zieke, gecorrumpeerde menselijke natuur, die goed door God is geschapen. Maar het kritisch-analytisch karakter van het begrip ‘natuur’ wordt vanaf de zestiende eeuw ondermijnd door twee ontwikkelingen in de theologie. De reformatorische theologie wijst het Aristotelische begrip ‘natuur’ af omdat het de suggestie zou wekken van een soort neutraal niemandsland tussen God en mens. De theologische antropologie van de reformatie kiest weer voor de Augustijnse dichotomie van zonde-genade, zonder ruimte voor ‘natuur’. Zonder genade is de mens geneigd tot alle kwaad en tot geen enkel goeds in staat, zoals de Heidelbergse Catechismus leert. Rooms-katholieke theologen gaan de andere kant op: zij gaan de erfzonde niet meer zien als een aantasting van de menselijke natuur zelf, maar alleen nog maar als het verlies van de bovennatuurlijke oorsprongsgerechtigheid en dus als een terugval in een zuiver natuurlijke toestand (natura pura). Terwijl in de protestantse theologie het begrip ‘natuur’ verdwijnt, wordt ‘natuur’ in de rooms-katholieke theologie een beschrijving van hoe mensen er actueel aan toe zijn. En de opvatting dat ‘natuur’ van de mens slechts objectief beschrijft hoe mensen eraan toe zijn, zet zich door in de moderne opvatting van ‘natuur’.
Reactie op de stellingen
Wat betekent mijn korte schets van de lotgevallen van de term ‘natuur’ voor de stellingen van Heleen Zorgdrager? Ik onderschrijf ze alle drie van harte. Maar bij de eerste twee moeten we oppassen dat we ons als theologen niet bij voorbaat uitleveren aan de methode en vooronderstelling van de biologen. Dan vallen we van de Charybdis van het sociaal-constructivisme in de Scylla van het naturalisme. Methodisch moet de biologie empirisch te werk gaan en dus onderzoekt zij primair de lichamelijke kant van het mens-zijn. Maar als je vervolgens, zoals sommige biologen doen, claimt dat je daarmee heel de ‘natuur’ en heel de werkelijkheid van de mens onderzoekt, dan doe je geen biologische maar een filosofische of levensbeschouwelijke uitspraak. Wij als theologen (en filosofen) moeten juist de moderne scheiding tussen lichaam (animal) en geest (rationale) kritisch bevragen. En daarmee dus ook de veronachtzaming of ontkenning van hetzij de geest (in het naturalisme) hetzij het lichaam (in het sociaal-constructivisme) . Het biologische-lichamelijke en het rationele-geestelijke gaan samen in de menselijke natuur en vormen een eenheid: de mens is een bezield lichaam of een belichaamde ziel. Zo kunnen we een meer holistische mensvisie ontwikkelen, ideologische vooringenomenheden in de biologie (maar ook in sociale wetenschappen) ontmaskeren en samenwerking tussen empirische en geesteswetenschappelijke disciplines bevorderen.
Bij de derde stelling van Heleen, over het natuurwetsdenken, wil ik stellen dat onder invloed van het moderne natuurbegrip het oorspronkelijke idee van de natuurwet (lex naturae) in de moraal, zoals ontwikkeld door Thomas van Aquino, van karakter is veranderd. Tegenwoordig wijzen Thomas-commentatoren er steeds meer op dat ‘natuurwet’ bij Thomas zelf een nogal mager en formeel begrip is dat vraagt om concrete invulling van menselijke ervaring en reflectie.[2] In de moderne (en postmoderne) tijd is het gaan dienen als filosofisch en objectief fundament voor ‘traditionele waarden’. Hoewel ik de zorg deel die uit de derde stelling spreekt, denk ik dat we niet het kind met het badwater moeten weggooien. Een herinterpretatie van ‘natuurwet’ kan ons helpen om naast en achter alle differentie- en alteriteitsdenken te zoeken naar wat ons bindt als mensen.[3] We zijn als individuen uniek. Culturen en talen doen groepen verschillen. En dat moeten we niet bagatelliseren. Maar ik denk dat we nu soms te ver doorschieten in het benadrukken van het anders-zijn en de (groeps)identiteit. Natuurwetsdenken, mits kritisch verstaan, zet ons ertoe aan om verschillen tussen mensen niet te verabsoluteren en te zoeken naar gemeenschap, ook en vooral met wie anders is.
[1] Een goede indruk van de hedendaagse discussies rond het begrip natuur geeft: Elizabeth Hannon en Tim Lewens (red.), Why We Disagree About Human Nature (Oxford: Oxford University Press, 2018).
[2] Bijvoorbeeld Jean Porter, “The Natural Law”, in Jeffrey Hause (red.), Aquinas’s Summa Theologiae: A Critical Guide (Cambridge: Cambridge University Press, 2018), 170-187.
[3] Zie bijvoorbeeld Yves De Maeseneer, “Het Goede als belofte. Een theologisch-antropologisch perspectief op de fundamentele moraaltheologie”, Tijdschrift voor theologie 51 (2011) 47-60. De Maeseneer wil een (geherinterpreteerd) natuurwetsdenken verbinden met de filosofie van Alain Badiou. Je zou het ook kunnen verbinden met het denken van Ioannis Zizioulas.