Hartmut Rosa’s bijdrage aan denken over religie in de 21e eeuw
In zijn werk kent de Duitse socioloog en ‘onthaastingsgoeroe’ Hartmut Rosa een belangrijke rol toe aan religie.
Wat heeft hij daar zoal over te melden, vraagt Bram van Boxtel zich af.
Dat het werk van Duitse socioloog Hartmut Rosa relevant is voor theologen, is niet onmiddellijk evident: bij het grote publiek is de kritisch theoreticus allereerst bekend als ‘onthaastingsgoeroe’. In zijn werk Social Acceleration: A New Theory of Modernity (2007), betoogt hij dat moderne samenlevingen zich kenmerken door een constante druk om te versnellen en bestaande processen te optimaliseren. De crux daarin is dat een samenleving die niet groeit, versnelt of op andere wijze innoveert, instabiel wordt. De populaire receptie van deze moderniteitstheorie richtte zich voornamelijk op de invloed die sociale versnelling heeft op het levenstempo: laatmoderne mensen ervaren een constante druk om meer te doen met minder tijd, betoogt Rosa. De sociologische verklaring omtrent de immer groeiende vraag naar productiviteit vond herkenning bij het brede publiek, maar daarmee is de significantie voor religie in de 21e eeuw allerminst verhelderd. In dit artikel benadruk ik de relevantie van Rosa’s werk omtrent resonantie voor theologie. Dat doe ik met specifieke aandacht voor de noties van Unverfügbarkeit of oncontroleerbaarheid (Unverfügbarkeit, 2021), het religiebegrip in Resonanz (2017) en het onlangs verschenen Demokratie braucht Religion (2022).
Resonantie

Het begrip resonantie is een mogelijk antwoord op de problematiek van sociale versnelling, opent Rosa in Resonanz (2017). De structurele afhankelijkheid van versnelling en groei in moderne samenlevingen is een breed bediscussieerd onderwerp in de sociale wetenschap: bijvoorbeeld als het gaat om de ecologische implicaties van noodzakelijke economische groei. Rosa onderscheidt zich echter van zijn collega’s door de aandacht te vestigen op de manier waarop sociale versnelling de relatie tussen mens en omgeving fundamenteel heeft beïnvloed. Sociale versnelling heeft niet alleen maatschappelijke gevolgen, maar heeft ook de manier waarop mensen zich tot de wereld verhouden fundamenteel hervormd.
Een maatschappij die afhankelijk is van versnelling, benadert namelijk de wereld als een object van controle: men kan niet meer grondstoffen delven, geld verdienen of artikelen publiceren, als men het productieproces niet onder controle heeft. De structurele nadruk op controle heeft tot gevolg dat (laat)moderne mensen hun leefwereld enkel nog kunnen begrijpen in termen van controle en beheersbaarheid. De wereld wordt, zo schrijft Rosa, een serie aan checklists en deadlines.
In dit type relaties van controle en de bijbehorende ervaring van de wereld, raakt de laatmoderne mens uiteindelijk vervreemd: ze heeft niet het gevoel écht te leven. Rosa claimt dat mensenlevens begrepen moeten worden in termen van resonante relaties tot de wereld. Resonantie betreft een vorm van responsiviteit tussen mens en wereld. In zijn begrip ‘wereld’ maakt Rosa onderscheid tussen de sociale wereld, de wereld van de dingen en de wereld als totaliteit, oftewel de existentiële wereld. Het zijn deze resonante relaties die Rosa cruciaal acht voor een zinvol en geslaagd leven; sterker nog, hij claimt dat resonantie kan fungeren als een maatstaf om succesvolle relaties tot de wereld te begrijpen.
Resonanz is een systematische poging om de relatie die mensen tot de wereld vormen in kaart te brengen. Rosa analyseert een breed scala aan onderwerpen (van opvoedkunde tot speeddating, van sport tot religie) in termen van resonante relaties om daarmee tot een structurele moderniteitsanalyse te komen. Resonante relaties kenmerken zich door affectie, emotie, transformatie en oncontroleerbaarheid. Ik kies voor de term oncontroleerbaarheid als vertaling van het duitse Unverfügbarkeit, in het besef dat de moeilijk te duiden term ook wel wordt begrepen als ‘onbeschikbaarheid’.
Oncontroleerbaar
Allereerst ervaart de persoon in een resonante relatie dat de wereld tot haar/hem spreekt: een kunstwerk, een speech, de blik van iemand die voorbij loopt op straat waarin zich iets van waarde aandient. Het zet iets in beweging, het spreekt tot ons. Het type relatie dat daarmee ontstaat, kenmerkt zich echter niet alleen door het gevoel dat ons iets overkomt, maar ook doordat er een bepaalde mate van handelingsvrijheid mogelijk is. Er is sprake van emotie: het subject beweegt ook naar de wereld toe, heeft het idee dat het zelf ook nog iets te zeggen heeft. Dit gesprek tussen zelf en wereld, waarbij beide hun eigen stem behouden, noemt Rosa resonantie. Dit proces heeft een transformatieve werking: deels aan de pool van het subject (dat kippenvel krijgt bij Bach; dat het leven anders begrijpt na een pelgrimage), maar ook aan de kant van de wereld (de kunstenaar die een beeld uit het marmer houwt; de docent die in de pedagogische relatie de student een nieuwe blik op de wereld laat zien en daarmee permanent verandert).
Tot slot zijn deze relaties oncontroleerbaar, op twee verschillende manieren: allereerst weten we niet wat de uitkomst van een resonante relatie is. Zo kan een boek onze kijk op de wereld op onvoorspelbare wijze veranderen. Maar misschien nog wel significanter is dat een resonante relatie zich niet laat controleren of fabriceren. Er zijn bepaalde domeinen aangewezen als bij uitstek geschikt voor het ontstaan van resonante relaties: het filmhuis, de concerthal of het vakantieoord. Maar zelfs het meest luxueuze all-inclusive pakket kan niet garanderen dat we de relatie tot onze omgeving krijgen die we begeren: resonantie is niet zomaar beschikbaar. Deze oncontroleerbare dimensie van resonantie contrasteert met de drang van de moderne mens om de wereld onder controle te brengen.
Religie

Het is hier van belang om te benadrukken dat Rosa’s onderzoeksprogramma zich primair richt op resonantie als een relatie tot de wereld, als Weltbeziehung, en hij zich niet zozeer richt op Weltanschauung. Rosa meent dat men eerst de ervaring heeft dat iets in de wereld tot ons spreekt, en dat de (cognitieve) beeldvorming een gevolg daarvan is. Dat komt nadrukkelijk naar voren in de voorzichtige, ietwat mysterieuze analyse die hij van religie geeft. In de hem kenmerkende schrijfstijl claimt Rosa dat “Religion is then a promise that the world, or the universe, or God, still speaks, or sings, to us, even when we are incapable of hearing it, when all our axes of resonance have fallen mute” (2017, p.265). Religie betreft hier dan niet een set aan praktijken of ideeën, maar wordt benaderd als een grondhouding: het vertrouwen in de mogelijke responsieve relaties tot de wereld – een wereld die altijd de mogelijkheid behoudt om tot ons te spreken. God is daarmee binnen Rosa’s raamwerk “at bottom the notion of a responsive world” (2017, p.257). Hoewel hij in Resonanz maar een paar korte bladzijdes wijdt aan religie, claimt hij dat deze benadering van religie te herkennen is in de werken van vooraanstaande denkers over religie: hij noemt Schleiermacher, James en Buber als invloedrijke uitdragers van dit gedachtengoed. Aan dat denken over religie in termen van responsieve relaties zouden we hedendaagse denkers als Keller en Kearney kunnen toevoegen – al zijn hun theologische werken op dit punt verder ontwikkeld dan die van Rosa. De belofte van religie ligt in de fundamentele hoop op verbinding met de wereld; het uit zich in een existentiële relatie tot de wereld waarin oncontroleerbaarheid een plek heeft. Dat staat op gespannen voet met de neiging van de moderne mens om de wereld tot object van controle te maken, waardoor het oncontroleerbare voornamelijk als probleem naar voren komt.
Waar de betrekkelijk exploratieve schetsen omtrent religie in Resonanz zich richten op de responsieve relatie tussen mens en de existentiële wereld, schrijft Rosa haar in zijn meest recente werk Demokratie braucht Religion (2022) een meer fundamentele maatschappelijke rol toe. Hij identificeert twee uitzonderlijke kenmerken van de religieuze sfeer in de moderne samenleving: een temporeel en een dispositioneel kenmerk. Allereerst ziet hij de religieuze viering als een van de laatste oases die weet te ontsnappen aan de logica van sociale versnelling. De viering is niet onderhevig aan acceleratie of optimalisatiedwang; de inherente vertraging die het religieuze samenkomen met zich meebrengt lijkt zelfs een verademing. Daarin lijkt een kerstnachtdienst qua tijdsbeleving meer verbonden met kerstdiensten een eeuw geleden, dan de klokkentijd die we gewoon zijn. De kerk is voor Rosa een resonante ruimte of sfeer bij uitstek: de condities zijn er zodanig, bijvoorbeeld door de rituelen en het gemeenschapsgevoel, dat een web aan resonante relaties kan ontstaan. Dat is intiem verbonden met het dispositionele kenmerk dat Rosa in de religieuze sfeer ontwaart: dat men in die resonante sfeer een open houding aanneemt die getypeerd wordt met ‘het luisterende hart’. De moderne mens begrijpt zichzelf primair als actief handelend wezen. De bereidheid en de vaardigheid om open te staan voor iets dat de controle ontstijgt, te luisteren naar de stem van de wereld, lijkt de mens vreemd geworden. Die openheid, die kwetsbare poreusheid van het zelf, wordt nergens zo doorleefd als in de religieuze sfeer. Die houding is voor Rosa een cruciaal spoor om de vraagstukken van moderne democratie te begrijpen.
Taylor
Het werk van de Duitse socioloog is provocatief, maar vraagt om verdere duiding. In de bundel Zu schnell für Gott? (2017) twijfelt theoloog Ottmar John of resonantie de doctrinale en rituele pluraliteit van het religieuze landschap recht kan doen. Miskent de focus op een responsieve relatie tot de wereld bijvoorbeeld niet het eigene van een vrijzinnig protestantse viering ten opzichte van een Grieks-Orthodoxe dienst? Kunnen we wel over een gedeelde Weltbeziehung spreken, tussen soennieten en boeddhisten? Dat is naar mijn idee deels terecht: een kortzichtige theoretische blik zou een reductie kunnen zijn in het begrijpen van religieuze diversiteit. De focus op deze tekortkoming miskent echter ook de ambitie van Rosa’s project: de structurele analyse van onze moderne Weltbeziehung, de conditie die wij als 21e-eeuwse mensheid delen. De meest productieve lezing van Rosa begrijpt hem naar mijn idee dan ook in lijn met zijn leermeester Charles Taylor: tegen de achtergrond van Resonanz speelt het geleidelijk vanzelfsprekend worden van het immanente frame, waarin iedere vorm van transcendentie ondenkbaar lijkt te zijn geworden, en van een omsloten zelf ten koste van het poreuze zelf. Daarin geeft Rosa, misschien nog wel meer dan Taylor, handvatten om onze relatie tot de wereld te begrijpen en zelfs te veranderen. Aan theologen de nobele taak om duiding en invulling te geven aan Rosa’s tijdsdiagnose:
“The driving cultural force of that form of life we call ‘modern’ is the idea, the hope and desire, that we can make the world controllable. Yet it is only in encountering the uncontrollable that we really experience the world. Only then do we feel touched, moved, alive. A world that is fully known, in which everything has been planned and mastered, would be a dead world. This is no metaphysical insight, but an everyday experience. Our lives unfold in the interplay between what we can control and that which remains outside our control, yet concerns us in some way. Life happens, as it were, on the borderline” (2021, p.7).

Bram van Boxtel (30) promoveert aan de Universiteit voor Humanistiek op de bijdrage van resonantietheorie aan het doordenken van het humanistische subjectsbegrip, in gesprek met auteurs als Richard Kearney, Charles Taylor en Jean-Luc Nancy.