Complottheorieën zijn van alle tijden, maar komen met name sterk op in tijden van crisis en onzekerheid. Kenmerkend voor complottheorieën is een fundamenteel wantrouwen in de omringende wereld. In zijn benadering van complottheorieën kiest Sytze Ypma voor een psychologische benadering, ik kies voor een meer filosofische benadering.

Bij het begin van de coronacrisis in maart bleek er een onverwacht groot vertrouwen te zijn in de overheid, de wetenschap en de media. Onverwacht omdat er, al minstens sinds het begin van deze eeuw, her en der gesproken wordt over een vertrouwenscrisis. Nederland was altijd een land met een hoog onderling vertrouwen, maar dat leek tanende. Politici moesten het doen zonder vanzelfsprekend gezag. Media kregen te maken met fake news, wetenschappers werden niet zonder meer geloofd, denk aan klimaatwetenschappers.
In maart echter bleek dat vertrouwen er ineens gewoon te zijn. Het overgrote deel van de Nederlanders schaarde zich achter de ‘intelligente lockdown’ en er kwam een golf van solidariteit op gang. We hebben blijkbaar meer vertrouwen dan we denken, ook – of juist? – als we met vijftig procent van de kennis honderd procent van de besluiten moeten nemen, zoals Rutte destijds zei.
Bij de tweede golf in november was dat vertrouwen nog steeds hoog, maar inmiddels klonken er ook tegenstemmen. De meest extreme geluiden kwamen van complotdenkers, die in alles van wantrouwen uitgaan. Complotdenkers wantrouwen de overheid, de media en de wetenschap. Zij hebben doorgaans een groot geloof in het eigen gelijk en nemen niet snel iets van anderen aan. Ook onderling zijn ze vaak verdeeld overigens. Verder gaan zij uit van een ‘kwade genius’ achter deze werkelijkheid: een geheime wereldregering, een onzichtbare elite, een Joods complot. De wereld is, in hun ogen, geen betrouwbare plek.
Naast duidelijke verschillen zijn er echter ook overeenkomsten tussen vertrouwen en wantrouwen. Beide zijn niet per se rationeel. We vertrouwen – of wantrouwen – mensen meestal intuïtief. En als we iemand vertrouwen, dan zijn we doorgaans bereid heel wat feiten over het hoofd te zien voor we iemand gaan wantrouwen. Beide zijn bovendien een manier om met onzekerheid om te gaan. Juist omdat we niet weten hoe het verder gaat en de wereld veel te complex is om haar te kunnen doorgronden, vertrouwen we – of juist niet. Dat is geen keuze: zowel vertrouwen als wantrouwen zijn in mijn optiek een ‘geschenk’, al is wantrouwen natuurlijk een geschenk dat je liever niet krijgt.
Het geschenk van vertrouwen
In mijn onlangs verschenen boek Het geschenk van vertrouwen is dit een centraal punt: vertrouwen is een geschenk, het heeft te maken met het ontvangen van zin en betekenis. We halen vertrouwen niet uit onszelf, tenzij anderen het ons eerst hebben geschonken. Kinderen krijgen, als het goed is, vertrouwen met de paplepel ingegoten. En iedere keer dat je daarna vertrouwen van iemand ontvangt, is dat een cadeautje: het cadeau gezien te worden en gewaardeerd te worden. Stel je voor dat je nooit eens hoort: dat heb je goed gedaan, of gewoon ‘dankjewel’. Dat is juist wat het leven betekenis geeft.
Doorgaans wordt vertrouwen gezien als iets waaraan gewerkt moet worden en dat verdiend moet worden. Met grote regelmaat wordt gezegd dat de overheid aan vertrouwen moet werken, door zich aan beloftes te houden en eventuele fouten te herstellen. Maar vertrouwen is veel minder maakbaar dan deze opvatting veronderstelt. Het vertrouwen, bijvoorbeeld, van de slachtoffers van de toeslagenaffaire komt niet zomaar terug als zij financieel schadeloos zijn gesteld. En andersom: sommige mensen blijven we vertrouwen, hoe onverstandig dat ook lijkt te zijn. Ons vertrouwen in de toekomst – of het gebrek daaraan – is nog veel irrationeler. We vertrouwen juist omdat we niet weten wat de toekomst zal brengen, omdat we de toekomst niet kunnen overzien.
Vertrouwen is wat dat betreft nauw verwant aan geloven: we geloven omdat we niet weten en we weten niet (precies) wat we geloven. Beide duiden niet zozeer op een soort contract (zoals dit in veel benaderingen wel zo is) maar op een relatie. Vertrouwen en geloven ontstaan in relaties, en dan is het moeilijk te zeggen wat eerst komt: vertrouwen en geloof of een relatie? Daarbij zijn wij het niet, volgens de filosoof Immanuel Levinas, die deze relatie aangaan, maar het is de ander die mij aanziet. Door daarop in te gaan, worden we wijzer en rijker – of niet natuurlijk. De ander, de onbekende, kan ons leven verrijken, hij of zij kan ons zijn of haar vertrouwen schenken, maar de ander kan ook een gevaar voor ons zijn. Als we dat gevaar buiten willen sluiten en die ander niet willen zien – denk aan vluchtelingen of psychiatrische patiënten – dan beveiligen we onszelf weliswaar, maar zouden we ook iets kunnen missen. Welk van beide het wordt, vertrouwen of wantrouwen, is van tevoren niet te voorzien.
Volgens een andere filosoof, Jacques Derrida, is vertrouwen tot op zekere hoogte altijd blind: we vertrouwen juist omdat we niet weten en niet zien hoe het zit. Vertrouwen berust op het ‘geloof’ dat de wereld om ons heen zinvol is – of dan toch minstens dat ons eigen leven zinnig is – zonder dat we dat kunnen doorgronden. Het is een manier om zin te geven aan de werkelijkheid, zonder dat we die kunnen beheersen. Het heeft iets van ‘en toch’: en toch geloof ik dat het leven zinvol is. In theologische termen zou je het ook ‘genade’ kunnen noemen: het is ‘genade’ als je een ander durft te vertrouwen, ook al weet je niet wat ervan komt. Zo is het ook genade als jou vertrouwen geschonken wordt door een ander, als iemand in je gelooft.
Wantrouwen en complotdenken
Het wantrouwen van complotdenkers is echter evenzeer een geschenk, maar dan een giftig geschenk. Vandaar dat rationele betogen meestal niet helpen om de complotdenker op andere gedachten te brengen. Integendeel, pogingen om de onjuistheid van zijn of haar opvattingen te bewijzen, versterken die vaak alleen maar. Doorgaans blijft de complotdenker bijna fundamentalistisch in de eigen opvattingen geloven, hoe ‘vreemd’ die ook zijn.
Op dit punt is er vaak een vergelijking gemaakt tussen religie en complotdenken. Is er zoveel verschil tussen geloven dat de wereld in zes dagen geschapen is, en geloven dat de wereld plat is? Beide zijn tamelijk ‘gesloten’ opvattingen: de aanhangers laten zich moeilijk overtuigen van het tegendeel. Een verschil is dat het eerste berust op vertrouwen: de schepper is een betrouwbare God – wat vaak dan wel weer gepaard gaat met een diepgaand wantrouwen in de ‘goddeloze wereld’. Het tweede berust op wantrouwen: we worden voor de gek gehouden door de ‘wereldregering’ of de ingewijden, er is niemand die je kunt vertrouwen.
Een ander belangrijk verschil is dat religie gericht is op de ‘ander’. Hoezeer God ook tot een stamgod wordt gemaakt en wordt ingekapseld in systemen en dogma’s, uiteindelijk gaat het in religie om ‘iets’ of ‘iemand’ die ons te boven gaat, die wij niet kunnen vatten en waarvan we niets zouden weten als hij zich niet bekend had gemaakt – hoe je je dat dan ook moet voorstellen. Geloven gaat, in elk geval in de christelijke variant daarvan, net als vertrouwen in de eerste plaats om het geloof van de A/ander dat we ontvangen.
De Joodse nieuwtestamentica Pamela Eisenbaum vertaalt de bekende reformatorische formule ‘rechtvaardiging door het geloof in Christus’, gebaseerd op Romeinen 3:21-28, met ‘rechtvaardiging door het vertrouwen van Christus’. Het is het vertrouwen van de ander dat ons redt, het vertrouwen dat ons geschonken wordt en dus niet maakbaar is. Wat ons tot mens maakt, wat ons zelfvertrouwen geeft, ons stevig doet staan, is het vertrouwen dat ons geschonken wordt.
Maar hetzelfde geldt dus voor wantrouwen. Ook dat ‘overkomt’ ons, door opvoeding of traumatische gebeurtenissen later in ons leven. Wantrouwen is net als vertrouwen een antwoord op onzekerheid, een manier om daarmee om te gaan. Vermoeden dat overal complotten gaande zijn, is een extreem geval van dat wantrouwen, maar het geeft in elk geval de (schijn)zekerheid dat ik het goed zie, in tegenstelling tot al die anderen.
Vertrouwen schenken
Om te beginnen: complotdenkers proberen te overtuigen op grond van ‘de feiten’ werkt dus niet. Het is ook maar de vraag trouwens of wij zelf in deze post-truth wereld de feiten zo goed kennen. Complottheorieën hebben de neiging te infiltreren in onze eigen opvattingen. Iedereen kent de neiging ergens iets achter te zoeken, wat er helemaal niet is – maar soms ook wel. Sommige complotten zijn ‘echt’, alleen doorgaans niet zo veelomvattend als complotdenkers geloven.
Complotdenkers afschrijven als wappies en het gesprek niet aangaan, is ook geen goed idee. Een (klein) deel van de complotdenkers is ronduit gevaarlijk. Denk aan Anders Breivik of Timothy McVeigh, die hun kronkels omzetten in daden. Waar complottheorieën doorslaan in racisme, antisemitisme of discriminatie moet er simpelweg tegen opgetreden worden, net als wanneer zij mensen beschadigen door allerlei beschuldigingen.
Wat dat betreft heb ik wel vragen bij de benadering van Sytze Ypma, die in zijn eerdere bijdrage (Friesch Dagblad d.d. 19 december 2020) complotten in verband brengt met ‘wanen’. Die duiden op gaten in de eigen psyche en zijn dan een soort reparatiepoging. Zoals wanen een oplossing zijn voor zo’n innerlijk gat, zo zouden complotgedachten dat zijn voor sluimerende angst in schuivende tijden. Met zo’n vergelijking, hoe leerzaam die misschien ook is, zou ik voorzichtig zijn. Want daarmee loop je het ongewenste risico dat je hen wegzet als (ongevaarlijke?) gekken. Waarom zou je dan nog het gesprek met hen aangaan? Kun je hen dan niet beter naar een psycholoog sturen?
Waar het mogelijk is, lijkt het me juist belangrijk om het gesprek te blijven zoeken. Daarmee kom je tegemoet aan wat complotdenken ook kan zijn, namelijk een roep om aandacht van iemand die zich machteloos voelt. Misschien moet zo’n gesprek dan niet over complotten gaan maar juist over andere onderwerpen. De machteloosheid van complotdenkers brengt hen in een isolement en een eigen wereld waarin ze niets of niemand vertrouwen. Met hen in gesprek blijven – waarover dan ook – en hen op andere terreinen wel het benodigde vertrouwen schenken en hen erkenning geven, kan wellicht helpen hen opnieuw bij een gemeenschap te betrekken.
Dit artikel verscheen eerder in het Friesch Dagblad d.d. 6 februari 2021