Door Sytze Ypma en Wouter Slob
Download het artikel hier als PDF
Welke rol speelt de kerk (als instituut) en kan zij spelen in een post-christelijke samenleving en een tijdperk van pandemie, klimatologische onzekerheid en geopolitieke dreiging? Wat zien we in de huidige kerk gebeuren, ook in onze Protestantse Kerk in Nederland, en wat is er nodig? Mede door de tanende invloed van vrijzinnigheid en midden-orthodoxie in de seculariteit, lijkt de kerk een flinke ruk naar rechts te maken. Wellicht omdat daar de meeste kans op lijfsbehoud wordt verwacht. Ondertussen wordt de theologie en misschien religiositeit als zodanig conservatiever en (ook politiek) rechtser. Het lijkt een bevestiging van de seculariseringsthese dat religies hun cultuurmaatschappelijke invloed verliezen en slechts als sektarische in-zichzelf-gekeerdheid kunnen overleven.
De inbreng van Lauster
Des te meer reden om de positie van het christelijk geloof in de geseculariseerde context opnieuw te doordenken. Jörg Lauster, de liberale theoloog uit München die in 2022 de Vrijzinnige Lezing houdt, maakt zich vanuit de Duitse context druk om de kerk in de huidige cultuur. Hoewel zijn positie duidelijk verwantschap vertoont met de vrijzinnigheid is hij er niet op uit om vrijzinnigheid en orthodoxie tegen elkaar uit te spelen. Het gaat hem er veel meer om de zeggingskracht, en dus betekenis van het christelijke geloof te doordenken en over het voetlicht te brengen. Het gaat daarbij niet zozeer om zoiets als het kerkelijk gelijk, en daarmee om het bevechten van andersdenkenden, maar om betekenis die mensen elkaar wederzijds aanzeggen. Dat is een insteek die ook tot zinvolle ecclesiologische inzichten kan leiden.
In 2014 verscheen Lausters magistrale (vuistdikke, maar ook in het Duits zeer leesbare) boek Die Verzauberung der Welt. Daarin is de volgende zin te vinden:“Das Christentum ist die Sprache eines Weltgefühls, das den Überschuss als das Aufleuchten göttlicher Gegenwart in der Welt versteht, es ist daher die Sprache einer kontinuierlichen Verzauberung der Welt.” Lauster legt de nadruk op duiding van de werkelijkheid. Het christelijk geloof voegt een verdiepende betekenislaag toe aan de wereld. Het gaat niet zozeer om het conflict met de seculaire wereldbeschouwing, alsof die onjuist is. Het gaat eerder om haar onvolledigheid, die met een religieus perspectief verrijkt kan worden.
Het ‘Überschuss’ is het erkennen van een betekenisvolle transcendentie die de gangbare wereldorde ter discussie stelt. De uitdaging van de hedendaagse theologie bestaat erin te ontvouwen hoe die transcendentie er in deze tijd uit kan zien. Dat staat nooit los van de cultuur waar zij deel van uitmaakt, maar zal altijd met haar in wisselwerking plaatsvinden. Lausters Verzauberung beschouwt het christendom, net zoals kunst en wetenschap, als onderdeel van de cultuur; ook van een inmiddels seculiere cultuur. De theologie heeft alleen zeggingskracht als ze haar relevantie kan blijven waarmaken. Ze moet zich nooit geïsoleerd van de culturele context willen ontwikkelen.
Behoefte aan kerk?
Lauster ontwaart veel latente godsdienstigheid in zijn land. In Duitsland zijn 40 miljoen mensen lid van de katholieke of protestantse kerk. Slecht 2 miljoen daarvan nemen nog actief deel aan kerkdiensten. Wat weerhoudt die andere 95% de stap naar de kerk te zetten, vraagt Lauster zich af. Kennelijk heeft men ook de kerk niet definitief de rug toegekeerd: deze massa heeft zich vooralsnog niet uit laten schrijven. Deze cijfers betekenen niet ‘dat het nog wel wat meevalt met die onkerkelijkheid’, en zijn evenmin een indicatie dat mensen ‘een hardnekkige behoefte’ aan godsdienstigheid hebben. Eerder wijst het op een verlangen naar een religieus geheim dat wordt vermoed, maar dat men niet langer in de kerken tegen komt.
Ook in Nederland is er het nodige wantrouwen jegens het instituut kerk, en menen velen ‘ook zonder kerk wel te kunnen geloven’. Dat hangt er echter maar vanaf wat ‘geloven’ precies is. Als dat om bepaalde cognitieve inhouden gaat (‘er zal wel zoiets als een God bestaan’, ‘mensen moeten proberen goed te zijn’), dan lijkt een kerk niet nodig. Zulke algemeenheden beamen kan gerust zonder er verder iets mee te doen. Maar wat als geloof meer existentiële betekenis heeft en om de concrete consequenties gaat? Als geloof om de lofprijzing gaat, dan zal er moeten worden gezongen. En als het om de aanzegging gaat, dan moet er worden gesproken (en naar elkaar worden geluisterd). En als het om delen gaat, dan zal het brood moeten worden gebroken. Dan geldt: als we aarzelingen hebben bij de koers van de (huidige) kerk, is er meer reden om er de schouders onder te zetten dan om haar de rug toe te keren.
Levensduiding
We zullen de vraag moeten stellen hoe het komt dat de kerk, die pretendeert een ‘woord voor de wereld’ te hebben, als instituut kennelijk niet ‒ of onvoldoende ‒ bij machte is de verbinding met de cultuur te leggen? Ongetwijfeld heeft dat mede te maken met het denken vanuit het eigen gelijk. Belaagd door de ontkerkelijking zocht de theologie lang steun in de geloofsverdediging. Niet de atheïsten, maar ‘de Bijbel’ had toch gelijk. Met ‘de Bijbel’ werd dan gewoonlijk de eigen uitleg en theologie bedoeld. Waar op die manier de hakken in het zand worden gezet, wordt de seculiere cultuur een vijand en de kerk sektarisch. Principieel zou in de theologie niet het eigen gelijk, maar dat van God centraal moeten staan. En dat gelijk kan geen bezit zijn, maar is iets wat mensen, vanuit hun eigen ervaringen, elkaar aanzeggen. Lausters nadruk op transcendentie betekent hier dat religie stem geeft aan existentiële ervaringen van een ongrijpbaar ‘meer’ en die onder woorden brengt. Een taal die de wereld daarmee ‘betovert’.
Als dat maatschappelijk wordt vertaald, dan is de rol van de kerk niet die van betweter. Maar dient de kerk zich in de samenleving te begeven en allereerst te luisteren. Wat gebeurt hier? Wat beweegt mensen? Hoe leven ze en overleven ze? Wat zijn de vragen, wat zijn de vreugden en angsten, achter de voordeuren en in de hoofden en harten van mensen en hun relaties? Welke verlangens leven er onder hen en hoe krijgen die vorm in de context waarbinnen ze opkomen? Hoe ervaren ze de toekomst? Pas als de kerk zo met de cultuur en met mensen in gesprek raakt, kan de verdiepende laag worden aangeraakt.
Lauster spreekt in dit verband van ‘levensduiding’. Daarmee is bedoeld dat de christelijke traditie mensen een kader aanreikt waarmee ze tot verstaan en betekenisvorming komen. Bijbelse verhalen kunnen zo het kader worden waarin mensen zichzelf of hun eigen leven herkennen: die verloren zoon, dat ben ik; die priester die voorbij de gewonde loopt, herken ik; dat volk in ballingschap, zijn wij dat niet; of die zondvloed, dreigt die niet ook nu? De vraag zal steeds zijn hoe we de verhalen in onze context kunnen verstaan. De taal van de Bijbel is in die zin niet religieus, maar kan blijken dat te zijn als verhalen in het eigen leven een perspectief bieden dat betekenis heeft. Pas als de taal van de Bijbel betekenis kan krijgen in het concrete, existentiële leven, wordt zij relevant.
Het transcendente
Voor Lauster is het begrip transcendentie van beslissend belang: daarin ligt de Überschuss van de christelijke traditie. Hierbij gaat het in ieder geval om de gedachte dat de mens aan zichzelf niet genoeg heeft, en dat zin/betekenis iets is dat ontvangen mag worden. Transcendentie is niet iets dat als ‘bestaand’ aangetoond zou moeten worden, maar is de erkenning dat het menselijk perspectief beperkt is en diepgang krijgt vanuit de relatie met ‘dat wat wij niet overzien, en door Wie wij ons gekend mogen weten’ (om het wat prekerig te zeggen). De boodschap wordt daarmee relationeel, en staat nooit op zichzelf. Juist omdat het om een onkenbare grootheid gaat, is de verwoording ervan essentieel. Levensduiding gaat niet om een al of niet juiste beschrijving van een bovennatuurlijke werkelijkheid, maar om een betekenisvolle uitdrukking van het eigen bestaan, waarmee de gelovige zichzelf begrijpt in een groter, overstijgend perspectief.
Lauster spreekt dan ook over het christendom als een Sprache. Een Sprache die gesproken moet worden; gezegd en verstaan. Met alle vragen die bij het instituut kerk te stellen zijn, is de kerk niettemin de plek waar de religieuze taal wordt gesproken, doorgegeven en ontwikkeld. In de liturgie klinkt de doxologie die stem geeft aan de ‘aanvaarding te zijn aanvaard ook al zijn we onaanvaardbaar’. In de verhalen wordt het kader verteld waarmee het eigen leven kan worden verstaan. De kerk is de plek waar mensen aangesproken worden, door de verkondiging maar zeker ook door elkaar, en vooroordelen en vooringenomenheid kunnen wegvallen. Waarin mensen zelf kunnen groeien, maar ook de positie hebben om voor elkaar ‘Gods oog en oor’ (lied 973) te zijn. Dat kan niet buiten de gemeenschap. En de kerk herbergt die gemeenschap. Of zou het andersom moeten zijn: de gemeenschap vormt de kerk? Maar ook dan zal een vorm van organisatie en dus institutionalisering noodzakelijk zijn.
Kerken in apocalyptische tijden
In de seculariteit worstelt de kerk met zichzelf en haar toekomst. Te vaak wentelt zij zich in zelfgenoegzaamheid, nog vaker is zij overbodig en achterhaald verklaard. Is er dan (nog?) een woord voor de wereld? Of is het christendom onderhand uitgepraat? Wat kan de kerk betekenen in een wereld van robotisering en dataïsering, van koloniserende Big Tech bedrijven, dreigende natuurrampen, pandemische realiteiten en cynische geopolitiek? Heeft de christelijke theologie nog een groot verhaal, of is ze post-modern vleugellam?
Het moet er niet om gaan de kerk te redden. Het theïsme met z’n nadruk op almacht en voorzienigheid heeft lange tijd vruchteloos geprobeerd God te redden, en misschien juist daarin zichzelf verloren. We kunnen met vreugde afscheid nemen van deze strijd met het atheïsme. Maar geenszins is daarmee de kracht van het christelijke geloof verdwenen. Het schept ruimte en geeft betekenis, en opent telkens nieuwe mogelijkheden om het leven te begrijpen. In plaats van de uniciteit van deze waarheden op anderen te moeten bevechten, zou de relevantie van haar betekenissen moeten worden aangeduid. Het gaat dan niet om godsbewijzen maar om het uitdrukken en voorleven van liefde. Dat levert een theologische insteek op die niet op het verleden is gericht, maar op de toekomst. Die niet denkt vanuit een openbaring van weleer, maar toeleeft op de belofte. Die dus niet van feiten afhangt, maar met het visioen leeft. Die daarmee op de eschatologie toeleeft, in het volle besef dat de apocalyps voor de deur zou kunnen staan.
Heeft de theologie nog een relevant woord voor de wereld? Een voorbeeld: volgens Charles Mathewes (The Republic of Grace) is het verschil tussen eschatologie en apocalyptiek: de hoop. Apocalyptiek vreest het einde van de geschiedenis en alles wat we daarbij hoort. Het leidt tot cynisme en onverschilligheid. (Wie zou denken dat theologische duiding geen relevantie meer heeft in onze tijd, slaat het theologische denken van de Moskouse patriarch Kirill er eens op na!). De eschatologie onderscheidt zich daarvan door vanuit hoop te denken: het kan anders en beter. Als transcendentie niet aan zichzelf genoeg heeft, dan is de eschatologie niet een zaak van ‘stil maar wacht maar’, maar een kwestie van vieren. Van benoemen, uitdrukken, de mouwen opstropen, aanpakken en aan de slag gaan; desnoods tegen de klippen op. Als we de kerk daarin veronachtzamen, dan verliezen we de plek waar we deze boodschap van eschatologie eerbiedigen. Als dat gebeurt, zou dan het Woord van God niet verstommen? En zouden cynische en opportunistische kerkleiders dan niet alle ruimte krijgen om hand in hand te gaan lopen met de dictatuur? Het kan anders en beter.
Wouter Slob en Sytze Ypma zijn beiden protestants predikant, de een te Nijmegen, de ander te Franeker