Alledaags en buitengewoon – een alternatieve kijk op wonderen

Velen hebben, zo laat Stephan de Jong in zijn laatste boek zien, het verschijnsel ‘wonderen’ proberen te duiden. In haar jeugd, vertelt prof. Anne-Marie Korte, had een specifieke wonderverwachting haar van top tot teen in de greep. Volgens haar onderzoek gaat het in zulke verhalen om de erkenning van wat ‘tegelijk alledaags en buitengewoon’ is.

Een kleine geschiedenis van het wonder van Stephan de Jong is een boeiend relaas dat de rijke en weerbarstige geschiedenis van wonderen intoomt tot een overzichtelijk verhaal in modern protestants-theologisch perspectief. Zijn betoog voert langs vier tijdperken van westerse cultuurgeschiedenis: vroege christendom, middeleeuwen, 16e tot en met 19e eeuw, en 20e en 21e eeuw, en neemt je mee in de theologische en filosofische debatten over wonderen uit deze perioden. Veel heikele vragen zijn in deze debatten opgeworpen, zoals: telt het fysieke aspect van wonderen evenveel als het geestelijke aspect, zijn wonderen enkel aan bepaalde historische perioden uit het verleden gebonden, zijn wonderverhalen een mythische aankleding van geloof, en is niet het grootste wonder dat we tot geloof kunnen komen?

Anne-Marie Korte is hoogleraar Religie en Gender aan de Universiteit Utrecht. In 2004 begon zij op uitnodiging van de KRO aan een onderzoek naar de inmiddels ruim tweeduizend wonderverhalen die de redactie van het programma ´Wonderen bestaan´ (2003-2007) kreeg toegezonden. Over dit onderzoek publiceerde zij een groot aantal artikelen en lezingen. In 2020 werkte ze als adviseur mee aan de tentoonstelling ‘Allemaal wonderen’ van het museum Catharijneconvent en aan de representatieve enquête die in november/december 2019 werd gehouden over wonderen in Nederland door het bureau Motivaction in opdracht van museum Catharijneconvent en KRO/NCRV. Momenteel onderzoekt zij de hedendaagse wonderverhalen die naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Allemaal wonderen’ worden verteld.

De rationele kritiek op wonderen die vanaf de Verlichting steeds sterker te horen valt, wordt in dit boek liberaal-protestants gepareerd: niet de vraag of wonderen echt bestaan telt het meest, maar de manier waarop wonderverhalen naar God kunnen verwijzen en waarop ze betekenis verlenen aan ons menselijk bestaan is de kern van de zaak. De Jong rondt zijn betoog af met persoonlijke noties over wonderen, uitmondend in de gedachte dat wonderen zowel theologisch, (natuur)wetenschappelijk als in het gewone dagelijkse leven ‘alles wat zeker leek ongedaan kunnen maken’. Het wonder verrijkt je perspectief op een ongehoorde manier: ‘verwacht het onverwachte’.

Vanuit mijn achtergrond ben ik een buitenstaander in deze theologische benadering van wonderen die zo vrijzinnig, rationeel en intellectueel is dat het wonder onderdeel van een eloquent taalspel lijkt te worden. Dat heeft uiteraard te maken met mijn herkomst als rooms-katholiek, als vrouw, en nog net van vóór het Tweede Vaticaans Concilie. In mijn vroege jeugd verwachtte ik, opgezweept door vrome onderwijzeressen, wonderen in de vorm van de verschijning van de Heilige Maria zoals in Lourdes of Fatima. De herinnering hieraan is nog steeds bijzonder levendig: het dubbele gevoel van fascinatie én angst voor de confrontatie met de Heilige Maria die rechtstreeks tot mij zou spreken.

Vooral het idee dat ik daarna geen zeggenschap meer over mijn eigen leven zou hebben, het klooster in zou moeten en jong zou sterven, joeg mij vrees aan en maakte dat ik iedere keer weer opgelucht was dat het wonder aan mij voorbijging… Maar de uitwerking van deze wonderverwachting had mij van top tot teen in de greep: de geuren, gebaren, gebeden en het toekomstperspectief waren omvattend en meeslepend. Deze herinnering speelt ook een belangrijke rol in mijn eigen onderzoek naar wonderverhalen van vroeger en van dit moment: ik benader deze verhalen zoveel mogelijk vanuit het perspectief van de vertellers/belevers, met name in situaties waarin deze vertellers op achterstand staan wat (kerkelijke) machtsposities, theologische kennis en maatschappelijke invloed betreft, in de regel dus vrouwen en kinderen.

Het verschil tussen deze twee posities tegenover wonderen zie ik benoemd door de godsdienstfilosoof Paul Ricoeur in zijn reflecties over de omgang met wat heilig is in de moderne westerse cultuur. Ricoeur maakt daarbij onderscheid tussen een dominante opstelling, gebaseerd op de tekstuele en hermeneutische cultuur van jodendom, christendom en islam, en een meer marginale en omstreden houding, die bestaat uit ‘hiërofanie’, oftewel de onmiddellijke ervaring van wat heilig is en die in het verlengde van het alledaagse en materiële leven ligt. Typerend voor de eerste houding acht Ricoeur een transcendente en confronterende opvatting van het heilige, die voortkomt uit de interpretatie van de heilige schriften. Kritische distantie tegenover de dagelijkse gang van zaken markeert het meest dit besef van het heilige. Wat heilig gevonden wordt, weerspiegelt de status van God als ‘anders’ dan het hier en nu; het roept geen ontzag op op grond van zijn voorkomen of verschijning, maar op grond van zijn kritische en morele implicaties.

Ricoeur tekent hierbij aan dat als gevolg hiervan de monotheïstische Westerse religies een tendens bezitten tot ontsacralisering van de fysische werkelijkheid ten faveure van een discursieve interpretatie die zich uit naam van God kritisch tot de alledaagse werkelijkheid verhoudt. In Stefan de Jongs benadering van wonderen zie ik deze ‘onttoverde’ houding terug. Hij schrijft: “De natuurwetenschap leert mij dat wonderen uiterst onwaarschijnlijk zijn. De bijbelwetenschap leert mij dat fysieke wonderen niet de kern uitmaken van het geloof.” Welke rol spelen wonderen dan wel in zijn visie? Wonderen hebben voor de Jong een theologische betekenis om ‘onze zelfvoldaanheid te verstoren’, ons bewust te maken van het ‘ogenschijnlijk onmogelijke’, onder het voorbehoud van God als ‘Onbekende Factor’.

In mijn eigen onderzoek naar wonderen staat de erkenning centraal van wat tegelijk ‘alledaags en buitengewoon’ is. Dit beantwoordt in eerste instantie aan Ricoeurs typering van ‘hiërofanie’, de ervaring van het heilige die in het verlengde ligt van het alledaagse en materiële leven. Ricoeur ziet dit als een rituele of sacramentele laag in de monotheïstische religies, van betekenis als eerste stap in de richting van een transcendente opvatting van het heilige. In deze context wordt wat heilig is volgens hem ervaren in de bevestiging en intensificatie van de omstandigheden van het alledaagse leven, bijvoorbeeld in de verwondering over het begin en einde van het leven of in het ontzag en de bewondering voor de krachten van de natuurlijke omgeving. Maar Ricoeur maakt tussen deze verschillende benaderingen van het heilige volgens mij een te schematische tegenstelling, die hij baseert op het transcendente of kritische beginsel van de grote religieuze tradities versus het ontbreken daarvan in wat hij als ‘het andere’ daarvan ziet. Volgens mij kan het kritische en zelfreflexieve denken over het heilige dat jodendom, christendom en islam typeert wel degelijk zijn uitgangspunt hebben in het dagelijks leven en in het hier en nu.

Cruciaal hiervoor is de onderkenning dat de alledaagse wereld van vandaag het resultaat is van historische en culturele processen van secularisatie, maar ook van reconfessionalisering, en dat hij complexe erfenissen bevat van religieuze en niet-religieuze aard. Vooral uit mijn onderzoek naar hedendaagse wonderverhalen blijkt dat wonderen hier beleefd worden op basis van individuele creativiteit, religieuze verbeelding en verbale kracht. Ze bestaan uit het zoeken naar een nieuw discours om existentiële ervaringen en vragen te delen in een wereld waarin religieuze en niet-religieuze visies steeds meer door elkaar lopen. In dit opzicht vertonen deze wonderverhalen gelijkenis met, en zijn ze ook een voortzetting van de discursieve en hermeneutische kijk op het heilige die Ricoeur typerend acht voor het jodendom, christendom en islam. Als wonderbaarlijke ervaringen en ‘openbaringswerk’ verhelderen deze verhalen in het bijzonder de gave en de niet-maakbaarheid van het leven, wat hen op eigen wijze op een kritische afstand plaatst van de moderne westerse cultuur.

Anne-Marie Korte, Alledaags en buitengewoon: spiritualiteit in vrouwendomeinen (co-edited with Angela Berlis; Vught: Skandalon, 2012).

Anne-Marie Korte, “Signs from Heaven: Figuring the Sacred in Contemporary Miracle Stories,” in: Angela Berlis, Kune Biezeveld and Anne-Marie Korte (eds), Everyday Life and the Sacred: Re-Configuring Gender (Leiden: Brill, 2017), 302-326.

Anne-Marie Korte, “Eigentijdse wonderverhalen als ‘momentane’ religiositeit,” in: Joas Wagemakers en Lucien van Liere (red.), Wie is er bang voor religie? Waarom kennis van religie belangrijk is (Almere: Parthenon, 2019), 46-52.

Anne-Marie Korte, “Het wonder als schok van het ongewone,” in: Marije de Nood & Rianneke van der Houwen-Jelles (red.), Allemaal wonderen (Zwolle/Utrecht: Wbooks, 2020), 28-39.

Paul Ricoeur, Figuring the Sacred: Religion, Narrative and Imagination, chap. 2, “Manifestation and Proclamation,” (Minneapolis: Fortress Press, 1995), 48-67.


Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: